Solar Plexus
Om kwart voor elf ’s avonds wordt er aangebeld. En ik denk; wie zal dat zijn. Ik kijk de gang in en door het raampje met matglas in de voordeur zie ik dat het aardedonker is.
Om kwart voor elf ’s avonds wordt er aangebeld. En ik denk; wie zal dat zijn. Ik kijk de gang in en door het raampje met matglas in de voordeur zie ik dat het aardedonker is.
Om half drie diep in de avond word ik uit mijn bed gebeld. Ik kom in mijn ondergoed naar beneden en doe de deur open, daar staan twee dronken Engelssprekende mannen en die willen naar binnen.
‘Nummertsje 69. Mèn favverietûh nummertsje,’ hoorde ik op de achtergrond. Een rapportage van een bingoavond in Den Haag op de televisie. Een volkse vrouw met een vet Haags accent riep de nummertjes af. ’Hoâh ik daah un bingo.’
Als ik koffie bij hem drink moet ik steeds aan zijn vergroeiing denken, vooral als ik naar de gebaksvorkjes kijk, die naast de asbus van zijn gecremeerde moeder liggen.
Twee gebaksvorkjes die naast de metalen asbus met zijn gecremeerde moeder erin tussen de planten op de vensterbank liggen. ‘Die gebaksvorkjes vonden ze in de as van mijn moeder. Ze was aan een tumor geopereerd. Ze heeft nog vijf jaar met het gebaksvorkjes rond gelopen en ze voelde zich prima. ‘Waarschijnlijk had het medisch personeel wat te vieren,’ zei hij cynisch.
Terwijl langzaam de avond valt achter de vensters en de werkenden huiswaarts keren luistert Fie met een glas aan haar oor tegen de muur van de draagmoeder hoe haar man Bas zich inspant om haar een kindje te schenken.
Mijn vader was op 19 augustus jarig en die dag was er dan ook een verjaardag en niet later of eerder. Nee, gewoon op 19 augustus.
De familie van mijn vader kwam altijd wat eerder zodat zij op de bank en de beste stoelen in de voorkamer plaats namen en de familie van mijn moeder aan de eettafel. Mijn broertje en ik mochten dan wel wat langer opblijven, maar nadat we iedereen gezien hadden moesten we naar bed.
Mijn Indische buurman had een Dobermann, zo’n zwart bruin gevlekte waakhond en als ik daar binnen was, want je hoefde alleen maar aan het touwtje te trekken wat uit de brievenbus hing, stond deze uit zijn krachten gegroeide strontfabriek met zijn neus in mijn gulp en durfde ik niet verder de gang in.
Mijn empirische tocht in een morsig labyrint op weg naar huis dwars door de nieuwe aanplant van een perkje rozenstruiken, na een avond vol van drank.
Ook deze avond hadden jongeren met rock & roll kapsels zich verzameld rond de muziekwinkel, en er waren meisjes met suikerspinnen op hun hoofd, waar wij zo fijn papieren pijlen in konden schieten uit onze elektriciteitsbuizen.
Er klonk vrolijk gelach uit het groepje en er was veel geduw en gesol van belang en weggeschoten sigaretten als meteorieten, die nagloeiden in het luchtledige op weg naar moeder aarde. Vanavond was er zeker weer eens muziek beoefend, want ik zag een meisjes met een tamboerijn en jongens met een gitaar.
Mijn ome Piet die vroeger kapitein op een onderzeeboot was zei: ‘Bert zullen we naar een leuke kroeg in Amsterdam’.