Een dikke hommel vloog voor hem uit, zette zich herhaaldelijk op een of andere bloem die helemaal doorboog uit dankbaarheid voor zijn bezoek. De hommel vloog dan weer op en zette zich iets verder op een bloem.
Zijn dikke lijf leek op een bruine trui met gele strepen en werd door minieme vleugeltjes gedragen. Hij keek belangstellend naar het gedoe van de hommel.
‘Wodan, Wodan, Wodan!’
Verstoord keek hij achterom. Uiteindelijk kon hij het niet langer voor zich houden en vroeg aan de man die luid schreeuwend de rust verstoorde in het bos, ‘Waarom roep je steeds Wodan, Wodan, Wodan? Is dat je hond?’
Voordat hij nog meer vragen kon stellen was de man al weg en in de verte hoorde hij hem ‘Wodan, Wodan, Wodan,’ roepen.
De geuren van het gras en lover werden steeds zwaarder, nevel weefde sluiers in het bos. De lucht beefde met een zweem poëzie en een verrukkelijke koelte steeg op uit het mos.
In de verte klonk ‘Wodan, Wodan, Wodan.’
Hij dacht dat het nooit meer goed zou komen.
En hij dacht ook aan het liedje A boy named Sue van Johnny Cash.
- Login om te reageren
- 1 weergave