Wereldreis 7

Hans Zaagnoordijk

Coeckebakker voer met 60 zeelieden, dienaren, pages & kajuithulpen naar de vijand. Hij voorzag de mannen van wapens en in de vroege morgenuren roeiden zij in drie sloepen, voorzien van draaibassen naar de wal.

Coos ontdekte dat het tij te laag was om over de koraalriffen naar de kust te roeien. Terwijl de mannen in de boten wachten op opkomend tij, werden ze belaagd en gestoken door muskieten. Uiteindelijk werd besloten naar het eiland te waden. Coeckebakker liet elf man in de boten achter en ging met de overige 49 man naar het strand. De mannen gingen bij zonsopgang koud, nat en in een slecht humeur en vol met muskietenbulten aan land, waar zich minstens drieduizend met speren bewapende krijgers op hen storten. Al direct bleek dat het lichte scheepsgeschut niet ver genoeg reikte om de mannen die het strand hadden bereikt dekking te verschaffen. Dankzij hun superieure handwapens vochten de zeelieden zich door de massa krijgers heen en kapten zich een weg naar het dorp.

Toen Coos merkte dat de tegenstanders weinig weerstand boden, begreep hij dat zij de aanvallers van de boten wilden afsnijden. Hij gaf een aantal man opdracht de kampong in brand te steken, maar dat lukte niet omdat het dekkingsvuur te zwak en ongericht was. Deze tegenslag deed Coeckebakker beseffen hoe gevaarlijk de situatie was waarin hij en zijn mannen zich bevonden. Hij gaf bevel tot de terugtocht. Toen de inheemsen zagen dat de onoverwinlijk geachte blanken zich terugtrokken, bliezen zij op hun hoorns van schelpen en gingen tot de aanval over. Aanvankelijk verliep de afmars ordelijk, maar nadat driekwart van de afstand naar de boten was afgelegd en de onervaren mannen de zee op nog geen 80 meter afstand zagen, verbraken zij de formatie en zetten het op een rennen naar de boten. Coos dekte met elf getrouwen de aftocht. Hierna volgden de dramatische gebeurtenissen elkaar snel op. De vluchtende Hollanders lieten, in hun haast om aan boord te komen, één van de drie boten omslaan. Zij vochten onderling voor een plaats in de andere twee boten en roeiden naar de schepen terwijl ze Coeckebakker en de anderen in de steek lieten. De kleine groep verdedigde zich bijna een uur lang tegen de overmacht.

Onbegrijpelijk was dat er vanaf de schepen geen enkele poging werd gedaan om hulp te bieden, aan de in doodsnood verkerende kameraden, van wie er inmiddels vier gesneuveld waren. Uiteindelijk waren Coos Coeckebakker, zijn trouwe officieren Hammer en Van Boheemen en de andere leden van de groep allemaal gewond en nog bleven de bemanningen van de schepen passief toekijken. De kapiteins Descartes en Bourne lieten zich naar het schip De Bruine Ster van Zaagnoordijk roeien om hem te bewegen te schieten, daar hij de beste positie had. Hans Zaagnoordijk antwoordde met een glimlach terwijl hij zijn lippen stond te stiften met lipstick: ‘Dit is Coeckebakker’s gevecht; het is niet aan mij om tussenbeide te komen.’ Uiteindelijk stuurde Coos bloedbroeder twee van zijn grootste kano’s naar de hulpbehoevenden toe, om hem en de zijnen te redden. Nu gebeurt er iets ongelooflijks, aan boord van het schip De Bruine Ster gaf Hans bevel de stukken te laden en te vuren, niet op de vijand, maar op de kano’s van de radja. Mick Bourne, de tranen liepen inmiddels over zijn wangen, schopte Hans Zaadnoordijk gruwlijck in seine noten, maar dat had tot ieders verbazing geen enkel effect. Bob was zo kwaad dat hij zijn twee pistolen trok en kapitein Hans in zijn gezicht schoot, die met de achterkant van zijn kop op het dek spetterde. De kogels gingen zijn voorhoofd in en kwamen er bij zijn nek en oor weer uit.

Hans bleek in deze gevallen toestand duidelijker dan eerst een vrouw te zijn. Al die tijd had zij zich voorgedaan alsof zij een man was met een lange baard. En daar lag ze nu met haar tot pulp geschoten hoofd met mascara. De bemanning had het altijd wel geweten, maar door haar baard waren ze op een dwaalspoor geraakt. Bob zei tegen Mick: ‘Om te weten wat mensen echt denken, let op wat ze doen, in plaats van wat ze zeggen.’ Mick en Bob en hun manschappen namen het bevel over van De Bruine Ster. Kort na dit incident werd Coeckebakker, die met zijn slinkende groepje inmiddels de zee in was gedreven, gestoken met een bamboespeer en viel in het water. Ofschoon zijn kameraden hem beschermden met hun leven dreven de inboorlingen de groep steeds verder het water in.

En toen het einde nabij was en het niet gruwelijker kon worden, kreeg God medelijden en redde Coos en zijn onoverwinnelijken van een gruwelijke dood. Er trok een kolom van mist op en de kleine groep werd onzichtbaar voor de inboorlingen, die volslagen in het duister tastten. De mensen die getuige waren van het wonder begonnen apathisch te huilen en te smeken om genade. Anderen beleden hun zonden en verklaarden zich onwaardig dat de Heer daadwerkelijk in hun midden was verschenen. Coos en zijn onoverwinnelijken werden meer dood dan levend in de kano’s getrokken en de kanonnen van het schip De Bruine Ster schoten de aanvallers aan stukken, zodat alleen de bloedrode zee nog getuigde van de slag van Coeckebakker en zijn dapperen.

De verslagenheid over het verlies van hun makkers en het aantal gewonden was groot, maar ook het wonder sprak zeer tot de verbeelding van de bemanning en ten slotte was er de verering van hun kapitein en zijn getrouwen, die zo moedig strijd had geleverd in de Bloedzee.

Wordt vervolgd