Wereldreis 2

Kapitein Bert

Coeckebakker zeilde met het vlaggenschip Hollandsche Leeuw voorop. Hij werd gevolgd door kapitein Bert Defoe met KookieBizar, Hans Zaagnoordijk met De Bruine Ster, de briljante kapitein Bob Descartes met Amsterdam en de altijd goedlachse, de vriendelijkheid zelve, dapperste der dapperen Mick Bourne, kapitein van het jacht Apollo.

De laatste twee kapiteins steunden onder alle omstandigheden schipper Coeckebakker. Kapitein Mick Bourne spreekt zes talen vloeiend en werd na een mislukte moordaanslag op Filips II koning van Spanje meer dood dan levend terug gevonden in de Middellandse Zee. Mick is een uitstekend commandant en een goede vriend van Coos en Bob. De vloot bereikte in oktober Tenerife, het grootste eiland van de Canarische Eilandden. Er werd eerst wat heen en weer geschoten om de Spanjaarden te verjagen, die uiteindelijk de bergen invluchtten. Pek, uien en verse groene groente werden ingeladen en tot ieders verbazing ook nagellak, lipstick en oogschaduw voor kapitein Zaagnoordijk. Wat nog overeind stond van het dorpje Santa Cruz werd in de brand gestoken. Toen de vloot uitzeilde in zuidwestelijke richting hoorde ze het zingen van sirenen. Hun zang was zo wonderschoon dat de zeelieden die niet hun oren met was hadden volgestopt op aanraden van kapitein Coeckebakker het water werden ingelokt waar ze onherroepelijk verdronken. Zo waren ze nog maar net op reis en nu moest hij al vijf man missen, waaronder timmerman Wennekes uit Friesland en beeldsnijder Plasterkramp. Schieman Somers zei nog: 'Opgeruimd staat netjes,' maar dat was aan dovemansoren gezegd daar een ieder nu juist was in zijn oren had, behalve het ongelukkige vijftal wat in het water dreef en allengs kleiner werd.

Omdat de schepen door tegenwind nauwelijks vooruitkwamen, verlegde Coeckebakker, die zo als altijd voorop zeilde, zijn koers naar het zuiden. ‘Wat is je koers?’ schreeuwde Hans Zaagnoordijk, met zijn verwaaide lange baard, tegen de wind in. ‘Zuid!’, luidde het duidelijke antwoord. Voordat Hans kon protesteren, riep Coos hem toe: ‘Gehoorzaam mijn orders, volg mijn zeilen overdag en mijn lantaarn nachts’, de toon was gezet. De nieuwe koers van het vlaggenschip Hollandsche Leeuw werd direct gevolgd door de kapiteins Descartes en Bourne en na enige aarzeling sloten de kapiteins van het schip Kookiebizar en De Bruine Ster zich mopperend bij de andere schepen aan. Toch is twijfel de oorsprong van wijsheid; meende de begaafde gezagvoerder Bob Descartes op te moeten merken. De volgende morgen pikte de vloot een zuidelijke stroming op en kregen zij bovendien de wind in de zeilen. Ofschoon de tocht voorspoedig verliep en de schepen na enige weken de Kaapverdische eilanden gepasseerd waren bestond er grote verdeeldheid onder de matrozen en andere opvarenden over het volgen van de route. Sommigen voelden zich aangetrokken tot de knappe Zaagnoordijk, die tijdens de hele zeiltocht zou trachten stokken tussen de spaken van Coeckebakker’s wielen te steken.

Toen de schepen eind oktober de evenaar naderden, kregen zij veertien dagen lang te kampen met enorme tropische regenbuien en hevige stormen. Hierna luwde de storm en binnen korte tijd bleek de vloot zich te bevinden in het gevreesde gebied van windstilte. De schepen dobberden wat rond in de extreme hitte. De teer smolt als diarree tussen de scheepsplanken uit, waardoor de schepen veel water maakten en er onophoudelijk gepompt moest werden. Veel eten bedierf en vaten barsten open. De ellendige situatie duurde drie weken en koning scheurbuik stond al op de deuren te bonzen. Maar plotseling kwam er wat wind in de zeilen en konden de schepen zich in beweging zetten en de volgende dag was de vloot ten zuidwesten van de kust van Brazilië. Omdat de schepen zich in Spaanse wateren ophielden, ging Coeckebakker overdag voor anker en zeilde hij ’s nachts langs de kust naar het zuiden en op een dag was de vloot in de mooiste baai ter wereld.

Er was geen Spanjool te zien en Indianen haalden de blanken binnen als regenbrengende goden, omdat het na een langdurige periode van droogte, voor het eerst weer was gaan regenen. De zeelieden hadden het idee dat ze waren beland in het paradijs. De baai was azuurblauw omringt met bossen en alles stond in bloei. Voedsel was in overvloed aanwezig, maar wat de mannen het meest interesseerden waren de meisjes, dochters en moeders. De zeelieden bedreven veertien dagen achtereen de liefde voor een paar kraaltjes of knopen in een orgie van feesten. Zelfs de predikanten, die aan land waren gegaan moesten aan hun haar aan boord gesleept worden. Geen wonder dat de mannen weinig tijd en haast maakten met het onderhoud en de reparatie van de schepen.

Coos verdeelde hen in ploegen en liet ze 24 uren achtereen dienst doen. Het bleek dat de schepen zwaar aangetast waren door paalworm, een weekdier dat lange gangen in houten schepen boort. Tijdens het herstel van de schepen werden ook de stinkende watervaten geleegd, gereinigd met azijn en vuur en opnieuw gevuld met vers water. Zoete aardappels, meloenen en ananassen werden hoog in de ruimen opgetast en varkensvlees werd in repen gesneden, gezouten en in vaten gedaan. De ontmoeting van de blanken met de Indianen was zo’n succes dat de laatste bij het vertrek van de schepen tranen met tuiten huilden en ze in hun kano’s de schepen zo lang als mogelijk volgden.

 

Wordt vervolgd