Sylvana Simons

Sylvana Simons

Vandaag liep ik rond mijn eigen bankgebouw en controleerde de gevel en het dak en de knoflooktenen die als guirlandes aan de voordeur en de kozijnen hingen. Een iedere die met het coronavirus in aanraking was gekomen was niet alleen magnetisch, maar ook verandert in een zombie, en het is algemeen bekend dat die slecht tegen zonlicht en de lucht van knoflook kunnen.

Het ochtendgloren was een vage herinnering en de avond liet nog uren op zich wachten. Op het achtererf controleerde ik de kassen en de watertank. Soms was de constructie waarop de tank rustte verbogen of hadden ze stenen over de hekken gegooid en moest het glas vervangen worden van de kas. Vandaag viel het mee. Geen schade aan het gebouw en de glaskassen. Toen ik mijn huis inging viel een hele partij knoflook, die als guirlandes aan de deur hingen, naar beneden. Ik liep de wachtruimte in en ging door de deur achter de balie de woonkamer in. Vroeger was dit het kantoor van de bankdirecteur, maar dat was een heel andere tijd. Nu was het mijn woonkamer en ik pakte een hamer en wat krammen. Toen ik naar buiten stapte keek ik in de spiegel; vijfenzestig jaar oud, grijze baard en grijsgroene ogen. Ik sloeg alle kransen knoflook nogmaals aan de deur vast.

Een tijdlang bleef ik in de voortuin de lege straat af staan kijken, in gedachte verzonken. Ik liet mijn blik over de verkoolde ruïnes van de huizen en boerderijen in de wijde omgeving glijden. Een paar minuten later slaakte ik een diepe zucht en liep weer het bankgebouw in. Ik gooide de hamer in de loungebank en draaide een sigaret en stak die op. Ik startte de espressomachine en wachtte op het gepruttel en deed er daarna suiker bij en dronk de beker tot de laatste druppel leeg. Het kikkerde me op. Later dwong ik mezelf het keukenafval naar buiten te brengen en te verbranden. Het was twaalf uur in de middag: Ik oogstte een mandvol knoflook in de broeikas. In het begin had het me misselijk gemaakt, knoflook in dergelijke hoeveelheden te ruiken; mijn maag had zich voortdurend omgedraaid. Nu was het bankgebouw, mijn kleding mijn hele lichaam zo van die lucht doortrokken dat ik het niet meer merkte. Ik pakte een mes en verdeelde de knoflookbollen in teentjes en sneed elk teentje in tweeën. Daarna reeg ik het met een naald aan elkaar en ging zo verder totdat ik twintig kransen had en die hing ik buiten aan de gevel. Dit moest ik tweemaal per week doen en de rest van de middag ging ik staken maken. Daar had ik er nooit genoeg van. Ze waren op voor dat ik er erg in had en in minder dan geen tijd verdwenen. Vanaf vier uur keek ik voortdurend op de klok. Kwart over vier. Half vijf. Het was nu kwart voor vijf. Ik ging alvast de luiken voor de getraliede ramen en deuren dicht doen. Binnen een uur zouden ze voor het gebouw staan.

In de keuken verwijderde ik de kieuwen en de ingewanden van een forel en spoelde de vis af in koud water. Ik verwarmde de olijfolie in een grote koekenpan op middelmatig vuur en mengde ondertussen in een ondiepe schaal bloem, cayennepeper, zout en peper door elkaar. Ik zette het vuur hoger. Hierna bedekte ik de vis aan beide kanten met het bloemmengsel en bakte de forel in zes minuten per kant gaar. Toen ik op het punt stond om de gebakken vis uit de pan op mijn bord te laten glijden wierp ik een snelle blik op de klok. Ze hadden me tot vijf voor half zeven met rust gelaten.

Buiten schreeuwde iemand: ‘Bert van Leeuwen kom naar buiten.’ Ik ging met een zucht zitten, garneerde mijn forel met wat partjes citroen en strooide er alsnog peper en zout over. Ik nam een slok van mijn koude bier uit een hoog glas en begon te eten van de forel en van de koude aardappelsalade. Nadat ik klaar was zette ik een plaat op van The Doors en ging in mijn zwarte LC 2 fauteuil van Le Corbusier zitten. Het geluid van de muziek knalde uit de luidspeakers, maar niet hard genoeg. Ik kon ze buiten horen: ze schreeuwden, liepen rond het bankgebouw en maakten onder elkaar ruzie. Soms vloog er een steen tegen de voordeur. In het begin had ik naar buiten gekeken. De vrouwen hadden me ontdekt en maakten dan obscene gebaren en stonden elkaar op te vrijen om me naar buiten te lokken. Waarom konden ze me niet met rust laten? Dachten ze dat ze mij uit mijn huis konden krijgen? Waren die vrouwen zo dom dat ze dat werkelijk dachten?

‘Well, show me the way. To the next whiskey bar. O, don’t ask why. Oh, don’t ask why,’ zong ik samen met Jim Morrison van The Doors. Waarom kwamen ze iedere avond terug? Je mocht toch verwachten dat ze het na twee jaar wel zouden opgeven en het ergens anders zouden proberen. Ik liep naar de bar en schonk me een whisky in en keek even naar een schilderij van William Turner, dat op een prominente plek in de woonkamer hing. Toen ik terug liep naar mijn stoel hoorde ik een steen op het dak kletteren.

Buiten schreeuwde iemand: ‘Bertje kom je buiten spelen.’ Ik schoof het luikje open in de stalen voordeur en zag een vrouw in de verte rondlopen zoals elke avond en ze stond te schreeuwen dat ik naar buiten moest komen. Bij het licht van de maan drong het plotseling tot me door aan wie ze mij deed denken. Ik kwam niet meer bij van het lachen. De tranen liepen me over de wangen. Ze leek wel wat op Sylvana Simons van BIJ1. Ik geloofde mijn ogen niet. Ik schreeuwde: ‘Héée Kut!’ maar ze bleef hetzelfde herhalen als wat ze altijd al zei: ‘Kom naar buiten Van Leeuwen,’ als een langspeelplaat die bleef steken in een groef.

Ik kon niet meer met lachen ophouden. Mijn glas viel uit mijn hand op de grond, mijn lichaam schokte krampachtig. Later huilde ik toen ik mezelf terug vond op het Perzisch handgeknoopt tapijt in de woonkamer. Ik liep naar de bankkluis waar ik sliep en kleedde me uit. Terwijl ik me waste keek ik in de spiegel naar mijn borst waar ik een enorm kruis op had laten tatoeëren tijdens mijn diensttijd als hospik in Seedorf, Duitsland in een dronken bui. Wat een idioot was ik toen geweest! Maar ja, misschien had het tot nu toe mijn leven gered. Natuurlijk bestaat de mogelijkheid, hoe onwaarschijnlijk ook, dat er nog ergens anderen zijn die net als ik proberen in leven te blijven. Maar hoe kan ik ze vinden als ik ze niet binnen een dag rijden bereiken kan?

Ik ging op mijn bed liggen in de bankkluis. Ik dacht aan de zombies die buiten zwierven als dieren. Morgen stop ik met drinken, en met deze gedachte viel ik in slaap. Om half zes ging de wekker af. Ik drukte nog slaapdronken de knop in en greep naar mijn sigaretten, stak er een op en sloeg een glas Suntory whisky achterover, van de avond daarvoor en kwam moeizaam overeind. Even later stond ik op, poetste mijn tanden en liep vanachter de balie door de gang en opende het luikje in de voordeur. Op het grasveld stonden een aantal gestalten als zwijgende zoutpilaren. Enkelen begonnen zich al te verwijderen, allergisch als ze waren voor het zonlicht en ik hoorden ze teleurgesteld mompelen. Midden op het gazon voor mijn huis, het voormalige bankgebouw, hadden ze een enorm bord opgericht met de tekst in kapitalen letters; GEEN DISCRIMINATIE. Zo wilden ze op mijn gemoed spelen. Dat waren dié timmergeluiden die ik de hele avond had gehoord elke keer dat ik wakker was. Wat had ik slecht geslapen.

Ik deed een uur later de voordeur open. Er lagen vier vrouwen met uitpuilende ogen als van een op hol geslagen paard voor de deur. Drie waren er dood. Eentje had voor deze gelegenheid prachtige lingerie aangetrokken. Door haar lichaam trokken heftige schokken en uit haar mond hing een grotesk uitgestoken tong. Ik sloeg een staak in haar hart en sleepte haar daarna naar mijn zwarte Dodge, Ram 1500. Als je in een bittere strijd van het bestaan bent gewikkeld kun je je niet altijd aan het handboek van etiquette houden. De andere drie vrouwen gooide ik ook in de laadbak van de auto. Na de koffie bracht ik ze naar de openbare vuilverbranding. Het waren de laatste tijd bijna altijd vrouwen die dood voor mijn deur lagen, dat was ook weleens anders geweest.