Rough Sea

Rough Sea

Rough Sea, John Peter Russell

Dit is een verhaal van een man op zee, die moet overleven op de Indische Oceaan nadat zijn zeiljacht beschadigd is geraakt door een botsing met een op drift geraakte, drijvende zeecontainer. 

Zonder navigatiesysteem of communicatiemiddelen zeilt hij af op een gevaarlijke storm, die hij ternauwernood overleeft. Zijn zeiljacht vergaat, waarna hij in een reddingsvlot meedrijft op de stroming. Hij probeert uit te komen op een zeevaartroute of in de buurt van het vaste land. De brandende zon en het gebrek aan drinkwater en voedsel, hooguit een verdwaalde kelpmeeuw die uitgeput op zijn bootje landt, heeft hij niets te eten en te drinken. Zijn situatie wordt steeds zorgwekkender.

Ik zat in mijn reddingsvlot en het was me droef te moede. God, wat een mens niet al mee moet maken. Ik was van plan om zelfmoord te plegen, al heb ik vaak genoeg gezegd: ‘Dat is wel het laatste wat ik doe’. Maar toen besefte ik tot mijn verbazing dat het niet meer zo belangrijk is of ik gelukkig of ongelukkig was. En dat is op zich het begin van geluk.  

Ik leefde en daarmee was alles gezegd. Ik was nog niet dood. Nu ja, wat moet ik zeggen? Het leven, de gedachten van een schipbreukeling zijn aan iedereen bekend. Ik ben blijven leven. Ik dacht: schrijf het toch eens op, want eigenlijk is het een mal verhaal. Ik zat in een reddingsvlot. Die krankzinnige storm wilde maar niet ophouden. Huizenhoge golven overspoelden me. Nu kan ik schateren van de lach; ik heb het immers overleefd, maar wat zat ik al die tijd in de rats.

Opeens bemerkte ik een superjacht en stak een rode handfakkel aan. Ik schreeuwde uit alle macht zodat de opvarenden mij hoorden. Het schip, ongeveer 110 meter lang, was van een rijke Chinees of een Noord-Koreaan. Ik weet het ook niet, want ze lijken allemaal zo op elkaar. Maar godzijdank, ik was eindelijk gered. Een paar dames en heren, kwamen de ruimte binnen waar een matroos mij naar toe had gebracht. Er werd eten en drinken geserveerd. Champagne in kristallen glazen, zalm, forel, gekonfijte otterneusjes, vleermuis en allerlei andere hapjes die ik niet zo gauw herkende geëtaleerd op een rijk versierde tafel. Ik schaamde me een beetje hoe ik eruit zag met mijn oude smerige kleren. 

Aan de wanden van de salon zag ik prachtige schilderijen. Wat ze tegen elkaar zeiden daar kon ik niets van verstaan. Om de beurt gingen ze naast me staan en maakte een selfie. De stuurman, met het postuur van een sumoworstelaar en vijf gouden banden om zijn zwartblauwe mouwen van een prachtige uniform, maakte een groepsfoto. Een van de dames trok hard aan mijn baard. Ze schrok toen ze aan mijn gezicht zag dat het zeer deed. Ze dacht zeker dat het zeewier was. Ook stak ze haar hand in een plastic operatiehandschoen. En daarna haar gehandschoende middelvinger in een gapende wond in mijn borst. Ze liet haar vinger aan het gezelschap zien. Toen moesten ze allemaal lachen. Het begon inmiddels donker te worden. Ze namen nog wat hapjes en een slokje champagne, zonder mij iets aan te bieden, en verlieten de salon. 

Spoedig hierna werd ik op mijn schouder getikt door de stuurman. Hij sprak me in steenkolenengels aan en nodigde me uit om hem te volgen: ‘Please folo mie.’ Ik dacht, nu krijg ik alsnog te eten en te drinken. Hij ging me voor naar het achterdek en twee matrozen naast me hielden me streng in de gaten. Hier aangekomen lag mijn reddingsvlot afgemeerd aan een touw. Wat moest ik met dat waardeloze ding? Bedoelden ze soms dat ik nog wat spullen uit mijn reddingsvlot kon halen? ‘Get on. On te dobbel fokkel. Moddelfokkel!’ zei de stuurman en toen moesten ze alle drie lachen en hij wees naar het vaartuig. 

Ik stribbelde tegen, maar een van de matrozen haalde een nunchaku tevoorschijn en zwaaide daarmee gevaarlijk in de rondte. Hij wees nogmaals naar mijn bootje. Ik stapte in en uitte een schreeuw van afschuw en zag hoe de lijn werd los gegooid. Ik kreeg onmiddellijk een geweldige opdonder door de hoge golven van het schroefwater. Ik jankte van ellende. Binnen tien minuten waren het schip, de hapjes en de champagne achter de horizon verdwenen. 

Uiteindelijk bereikte ik een bevaren zeeroute. Pogingen om aandacht van passerende schepen te trekken mislukten. Toen er alsnog een schip verscheen en alle fakkels opgebruikt waren, stookte ik een vuurtje door alles wat brandbaar was in de hens te steken. Dit zorgde er uiteindelijk voor dat mijn reddingsvlot uitbrandde. Uitgeput en moe gestreden eindigde ik in het water en liet me moedeloos wegzinken. Maar net dan zag ik een fel licht, de kiel van een sloep en een uitgestoken hand die mij beetpakte en zo kwam er toch nog een happy end aan dit verhaal.