Rambo

Make my day

Mijn Indische buurman had een Dobermann, zo’n zwart bruin gevlekte waakhond en als ik daar binnen was, want je hoefde alleen maar aan het touwtje te trekken wat uit de brievenbus hing, stond deze uit zijn krachten gegroeide strontfabriek met zijn neus in mijn gulp en durfde ik niet verder de gang in.

Ik riep ‘Nas ken je die hond weghalen.’ Hij heette Donny, maar iedereen noemde hem Nas. Donny slofte de gang in en pakte zijn hond Rambo beet en sleurde het dier aan zijn halsband de huiskamer in. Toen zijn moeder nog leefde was het huis steevast keurig verzorgd en je kon immer mee eten, maar na haar wegvallen werd het een beetje een treurige boel. Ik kwam nog wel eens langs om te kijken hoe het met hem ging. Donny was gokverslaafd, gescheiden en leefde van een uitkering. Een Dobermann is zo’n hond waar je veel mee moet werken en dat was niet Donny zijn dagbesteding. Donny werd van nature alleen maar steeds dikker.

De Dobermann geldt als een vriendelijke en vreedzame hond en is een uitstekende gezinshond, mits goed opgevoed. Hij vertoont sterke familiebinding en houdt van kinderen. Hij houdt veel van spelen, vooral van trekspelletjes en daar was mijn klokkenspel niet voor in de stemming. Hij kan voor problemen zorgen als hij niet goed is gesocialiseerd. Ik liep achter Donny en zijn hond aan de woonkamer binnen.

En daar ging ie weer zitten, half onderuitgezakt met een half oog naar de televisie in de schemerige huiskamer met zijn joggingpak aan, alsof hij het daarvoor had aangeschaft, maar gelukkig hield hij Rambo aan zijn halsband vast. In het vertrek hing een lucht die je alleen in verpleegtehuizen met demente bejaarden aantreft.

Hij probeerde een kopje Kopi tubruk aan zijn mond te zetten, wat bemoeilijkt werd door een dikke laag verband om zijn rechterhand. Kopi tubruk koffie had ik hier al eens eerder gedronken toen zijn moeder nog leefde, alleen hadden ze me niet verteld dat er dan nog een bult koffie op de bodem ligt, maar nu werd me niets aangeboden. Behalve dat stond er een grote schaal met kroepoek op tafel.

‘Normaal doet Rambo dat nooit of heb je hem soms op zijn tenen getrapt.’ Ik wees naar zijn hand. ’Het komt allemaal door die rottige steel van de frituurpan. Ik kreeg al dat hete vet over mijn hand, toen ik wat loempiaatjes aan het frituren was.’

‘Rambo toch’, en hij krabbelde het dier wat over zijn kop. ‘Het is de liefste hond van de wereld. Hij loopt nog weg voor een lelijke baby. Maar ja sinds mijn moeder is overleden is ie veranderd. Daar heeft ie niets van begrepen. Van Ma mocht ie niks, maar nu ligt hij elke nacht bij mij in bed. Hoor jij ook wat?’ ‘Nee hoezo’, vroeg ik. ‘Mijn bedje roept; ‘Donny kom je slapen’, hahaha’, en ik lachte ook maar weer om zijn mop die hij altijd wel een keer vertelde als ik hem zag.

‘Ja, Rambo. Je probeert er samen toch het beste van te maken. En nu zit ik in de lappenmand met mijn verbrande hand. Wat denk je dat hij daar niet van te lijden heeft? Het dier neemt als het ware je verdriet over.’ Dromerig blies Donny in zijn koffie en stak nog maar eens een kretek sigaret aan terwijl Rambo mij waaks bleef aankijken en af en toe naar me glimlachte, maar dat was geen geruststellend gezicht.

‘Rambo doet normaal niets. Hij is waaks natuurlijk, het is tenslotte een Dobermann. Je moet hem alleen niet lopen jennen. Kennissen waarschuw ik altijd dat ze me op straat nooit van achteren moeten begroeten. Gerrit klopte mij eens onverwachts op mijn schouder en riep ‘Héé, Nas, maar voordat hij nog meer kon zeggen had Rambo hem al gegrepen. Dan komt Rambo voor zijn baasje op. Groet je mij eerst van een afstand met één arm, dan is er niets aan de hand. Dan gaat i voor je op de grond op zijn rug liggen. Zet hem in de zandbak tussen een kleuterklas; doe i niks.'

'Een keer heeft hij het dochtertje van mijn zus gegrepen, maar dat is al jaren geleden, toen i nog speels was. Ze ging op de rug van Rambo zitten en dat moet je niet doen. Mijn zus en haar man stonden er gewoon naast. En dan zijn ze verbaast dat Rambo hun dochtertje zo in haar gezicht bijt.’ Donny aaide Rambo liefdevol over zijn bol en die keek mij veel betekend aan. ‘Ik spaar het laatste eten nog uit mijn mond. Wat moet ik zonder hem.’

Ik begon het inmiddels knap benauwd te krijgen en zei ‘Nou Donny dan ga ik maar weer’ en ik kwam uit mijn stoel omhoog. Met een ijselijke grauw kwam Rambo overeind en dook met een sprong op me. Ondanks de vlammende pijn in mijn bovenarm die ik voor mijn gezicht had geslagen ter bescherming en het lawaai van omvallende meubilair hoorde ik Nas roepen: ’Kijk dat moet je nou nooit doen bij een hond’, en gelukkig kreeg hij Rambo al snel weer vast aan zijn halsband. Ik zou gauw weer bij hem op bezoek gaan, maar pas als die hond overleden, gecremeerd en gezeefd uitgestrooid is, en het liefst in een lavazee.