Nieuwe Avonturen Van Zorro

Ach, ik zou het bijna vergeten. Bertje was gisteren op excursie geweest met de bus naar de koekjesfabriek, samen met zijn klasgenootjes van de lagere school. In de haast om beneden te zijn duwde hij een jongetje van de trap, want die had zijn vriendje gepest. Gelukkig kwam alles goed. Hij was als eerste in de bus.

Tijdens de rondleiding kwamen ze in een hal waar een man stond, met alleen zijn broek en schoenen aan. Hij drukte plakjes deeg uit op zijn buik. Zijn schoolmeester vroeg wat de man daar aan het doen was. Hij zei ‘Ik maak navelkoekjes.’ De leraar zei ‘Is dat niet onhygiënisch.’ Waarop de koekenbakker zei ‘Kom in december maar terug, dan laat ik je zien hoe wij hier kerstkransjes maken’ en hij wees naar zijn gulp. Vlak voordat ze thuis waren gingen de kinderen plat op de vloer liggen of gebukt op de banken van de bus. Hun ouders die het kroost stonden op te wachten moesten denken dat de buschauffeur de kinderen was vergeten.
 
’s Avonds zou Bertje logeren bij zijn oom en tante en voor het eten diende hij daar te zijn. Hij belde aan, maar er werd niet open gedaan. Hij deed de klep van de brievenbus, waar de postbode de post en het puisterige buurjongetje de reclamefolders ingooide, op een kier. Hij keek door de gleuf in de gang. Er viel niets bijzonders te zien. Wel hoorde hij zijn tante ‘Help, help’ roepen. Even was Bertje in paniek, maar al gauw herpakte hij zich en reed op zijn rode fietsje naar het politiebureau en vertelde daar het hele verhaal. Samen met twee politiemannen, in een politieauto, reden ze naar het huis van ome Henk en tante Iris. Hij vroeg of de sirene aan mocht, want het was best wel spannend. De agent zei niets, maar tegen zijn collega zei hij ‘Je moet altijd in een mijnenveld op de planten stappen om de mijnen te mijden.’ Waarop de andere politieman zei ’Als je voor een krokodil vlucht moet je zigzaggend lopen, want krokodillen kunnen wel hard rennen maar zijn slecht in bochtjes.’ Bertje vroeg aan de beide mannen waarom ze weleens varkens genoemd werden.
 
Bij het bewuste huis aangekomen hoorden ze dat er wederom hulp geroepen werd. De agenten trapten de deur open en stormden naar binnen. Bertje er achteraan. Ze renden in de richting van het geluid. Boven aangekomen zagen zij een man vastgebonden en naakt op een bed liggen. Het hulpgeroep was verstomd toen zij met veel lawaai de trap op holden. Die man was oom Henk en hij wees met zijn ogen naar de kast aan de overkant van de slaapkamer. In zijn mond had hij een bal verstopt. Het werd steeds raarder. De kast was op slot, maar de sleutel stak uit het sleutelgat. De politieman met de snor maakte de kast open. In elkaar gehurkt op een stapel kleren zat tante Iris, met een gebroken been. Tante had een maskertje voor haar gezicht en een hoed op. De zwarte cape die ze om had verhulde amper haar borsten. In haar hand had ze een krom gebogen plastic zwaardje en ze huilde. De andere agent nam Bertje mee naar beneden en gaf hem in de keuken een glaasje limonade tegen de schrik. Na afloop namen de politiemannen hem mee naar het bureau, deden zijn fietsje in de auto en brachten hem thuis.
 
Die nacht hoorde Bertje het hele verhaal van zijn ouders toen hij achter de schuifdeuren lag te luisteren en zij dachten dat hij in bed lag. ‘Tante Iris wilde Henk verkleed als Zorro bespringen vanaf de kast. Netzo als in het circus, wanneer een leeuw door de brandende hoepel springt, maar nu werd Henk besprongen door de brandende hoepel. Ha, ha, ha,’ lachten zijn ouders.
Ze was te zwaar en zakte door het plafond van de goedkope IKEA kast. Ze tuimelde op de bodem en brak haar been.
Bertje kroop terug in zijn bedje en at de navelkoekjes op, die hij met handenvol had meegenomen uit de koekjesfabriek en viel in slaap.