Koekenbakker

Alles is vergankelijk

Alles is vergankelijk

Op de dag dat hij zijn zevenenveertig jarige jubileum vierde van zijn privéleven, kreeg Job ontslag bij De Koekfabriek waar hij de middelen verdiende om in zijn onderhoud te voorzien. 

De woorden van de directeur echode nog minutenlang, met het timbre van een schuiftrompet, in zijn oren. ‘Ik wil je gelukwensen met je verjaardag. Bij dit gebaar hoort een presentje.’ Een zakje kokosmakronen. ‘Toch moet ik je op deze vrolijke dag ook mededelen dat we geen gebruik meer willen maken van je diensten. Je begrijpt zelf wel waarom. Waarschijnlijk niet, maar doe dan toch maar je best. Ik wens je het allerbeste… maak er een leuke dag van. Zevenenveertig. Een mooie leeftijd, er ligt nog een heel leven voor je, maar niet hier. En dat is voor ons allemaal het beste.’

Inmiddels is Job al wat ouder, maar dit overkwam hem juist op de dag dat hij jarig was. Terwijl hij de avond daarvoor belachelijk vroeg naar bed was gegaan om eens goed uit te rusten. Na een moeilijke periode vol rusteloos geslemp, zinloze nachtbrakerijen, dementerende ouders, een autistische zus en gezeur met een vriendinnetje. Kortom, zo'n periode waarin hij zich bij tijd en wijle afvroeg of het nog licht of weer licht was (of nog donker of weer donker).

Hij twijfelde ook of hij een baard liet groeien. Of niet of wel, of misschien een klein snorretje. Het ene ogenblik vond hij dat hij er nog aardig voor stond. Om het andere ogenblik loodzwaar te constateren dat hij er juist heel treurig voor stond. En dat redding, zo deze al ergens op de wereld aanwezig was, in elk geval niet zijn deel zou zijn. Juist vandaag werd hem te kennen gegeven dat ze geen gebruik meer wilde maken van zijn diensten, nota bene op zijn verjaardag.

Eerst zat hij in zak en as, maar uiteindelijk ging hij toch terug naar zijn geboortedorp Boerenkoolstronkeradeel om zijn verjaardag te vieren bij zijn ouders. Het was al laat. Hij liet zich over het stuur hangen en trapte het gaspedaal van zijn autootje tot de bodem in. Geen ander verkeer dan de in het grootlicht van zijn koplampen als konijnen oplichtende plattelanders. Krom gebogen op hun fietsen die afgeladen waren met zakken stront, balen hooi, boerenkoolstronken, rieken en schoppen. Zo nu en dan liet hij zijn claxon horen. Vervolgens keek hij bliksemsnel in de achteruitkijkspiegel naar de verontruste en verbouwereerde buitenman. De agrariër probeerde als groet zijn hand op te steken naar de onbekende voorbijganger. Waarop de uit de klei getrokken landbouwer al slingerend zijn weg vervolgde op zijn tot de nok toe afgeladen rijwiel.  Vervolgens zijn evenwicht verloor en van de dijk een greppel inreed. 

De jarige Job tastte voor de passagiersstoel naar de kokosmakronen. Deed het autoraampje open en wierp de afscheidscadeautjes in één ruk in een veld met zeekool. Gelijk vulde de strontlucht van de uitgereden mest het interieur van zijn autootje. Hij voelde zich weer thuis. En daar was ook het plaatsnaambord van de gemeente Boerenkoolstonkeradeel. Hij draaide zijn auto het dorpje in en parkeerde in een straat waar een café stond. De gevel van de kroeg was opgesierd met de naam ‘t Skûtsje in neonletters, waarvan de beide S-en niet branden. Zodat er toch iets geheel anders stond. 

Eerst nog maar een paar biertjes en kopstoten voordat hij zich ging aanmelden bij zijn ouderlijke huis. Zijn vader en moeder zouden weleens in rep en roer kunnen raken nu hij zonder werk zat. Hij zag ze al zitten met hun aardappeleterskoppen achter een zielig taartje met wat kaarsjes in een met vlaggetjes en slingers versierde woning omdat ie vandaag jarig was.