Jean de Balzac 3

Jean de Balzac 3

Arthur Nottingham

Jean de Balzac was niet alleen een uitstekend privédetective. Hij zong ook nog weleens een liedje, waarvan er diverse op de gevoelige plaat waren uitgebracht. Hij en inspecteur Stevenson verhoren een aantal verdachten, nadat Arthur vermoord was in zijn torenkamer en de kluis was leeg geroofd.

Dankzij de bemiddeling van Lydia wilde De Balzac deze goedbetaalde klus wel op zich nemen. Jean en Lydia waren beide lid van de plaatselijke kunstenaarsscene. Melanie, de vrouw van Colin, verscheen in de deuropening en er ging een schok van herkenning door inspecteur Stevenson, terwijl hij steels zijn klavertje vier op zijn rever van zijn colbert aanraakte. ‘Madame, ik maak u mijn complimenten! U heeft een stel… kolossaal, geheugen,’ sprak De Balzac, schreeuwde bijna.’ ‘Hoe bedoel u?’ ‘Een goed geheugen is een kostbaar bezit,’ hakkelde hij verder, terwijl Stevenson zijn ogen niet van haar af kan houden. ‘Voor wie dat heeft, is het verleden nooit verleden tijd. Ik stel me zo voor, madame, dat u uw verleden tot in alle details even… briljant voor ogen staat alsof alles pas gisteren gebeurd is. Mag ik dat zeggen?’ ‘Ja, dat mag u zeggen over mijn verleden. U heeft gelijk. Het was gisteren. Toch?’

Ze wierp hem een snelle zwoele blik toe, terwijl Stevenson haar gefascineerd opnam. Haar ogen waren groot en donker. Het was maar een ogenblik, toen had ze haar toegewijde houding weer hervonden. ‘Merde’ schreeuwde Jean de Balzac, die sporen had van het syndroom van Gilles de la Tourette en zich af toe niet in kon houden. Die opmerking had doel getroffen en hij schetste een paar enorme borsten met grote tepels in zijn zakboekje van het merk Moleskine, waar ook Ernest Hemingway het een en ander in had opgeschreven, maar dan in een ander boekje van hetzelfde merk.

‘Het spijt me dat ik u niet beter heb kunnen helpen. Kut. Sorry. Maar u heeft me wel degelijk geholpen, mon cher,’ protesteerde De Balzac. ‘Het lijkt me niet mogelijk.’ Het klonk nogal gedecideerd. ‘Maar toch is het zo. U heeft me laten zien wat ik wilde weten.’ Ze vroeg niet wat dan wel was. Hij stak zijn hand uit. ‘Ik dank u voor uw geduld, madame,’ en gaf haar een handkus. Hij boog nogmaals en, nadat Melanie de kamer verlaten had, mompelde hij in zichzelf: ‘Ik heb gelijk, ik weet zeker dat ik gelijk heb. Dat moet het zijn!’ en maakte nog snel even een tekening van een dikke lul en drie glazen bier in zijn aantekeningenboekje.

Gesprek met MacIntosh, als je het al een gesprek kunt noemen. Stevenson verzocht hem plaats te nemen.

MacIntosh was zijn gehoor kwijt geraakt tijdens een kerstfeest een aantal jaren geleden toen Arthur dronken bralde of hij nog de zoveelste fles wijn wilde halen uit de wijnkelder. Vervolgens ontstak Arthur met een lont de vuurpijlen die daar verborgen lagen. Tot grote hilariteit van Arthur en zijn jachtvriendjes kwam MacIntosh zo doof als een kwartel en met een beroet hoofd weer boven. Dit bemoeilijkte het gesprek in hevige mate. De goede man gaf Jean de Blazac ongemerkt een papiertje in de hand met de tekst. ‘Pig stront op avont van moort buijten te trecken.’ Enige mate van onbekwaamheid was de trouwe butler niet vreemd na dat ‘ongeluk’, maar ja je kon zo’n man ook niet aan de straat zetten als een zak stront, dacht De Balzac. Toen Stevenson niet keek knikte de trouwe butler in diens richting. Later zag hij MacIntosh wegsloffen, aan het einde van de kamer liep hij tegen een deurkozijn aan en zei: ’Sorry, mylady’. Stevenson maakte een draaiende beweging met zijn wijsvinger voor zijn hoofd en keek De Balzac aan, maar die deed of hij dat laatste niet gezien had.

Buiten zag hij Anton over een grasperkje rennen met gespreide armen. Dat ging hem niet zo goed af, zoals vrijwel alles, want bij een zogenaamde folly, een bouwwerk dat met opzet nutteloos of bizar is, gleed hij uit over een bananenschil. Een betere plek had hij niet kunnen uitzoeken. Jean de Balzac opende het raam en vroeg of hij hulp nodig had. Anton riep: ‘Ik ben niet gek. Ik ben een vliegtuig.’ Hoofdschuddend over zoveel ongerijmdheid sloot De Balzac het venster. Anton, zo nutteloos als een asbak op een motorfiets, die kon hij vrijwel zeker uitsluiten van de brute moord op zijn vader.

Jean de Balzac en inspecteur Stevenson spraken alle familieleden benevens de butler MacIntosh, die op de dag van de moord aanwezig waren, maar ook ziekenbroeder Hill, voor zijn vrienden Benny, maar die had hij niet, dus werd hij door iedereen met Hill aangesproken.

Wordt Vervolgd.