Flappie

Flappie

‘Een man uit zo’n typisch vissersdorp aan het IJsselmeer had een hond en die hond had één oor.’

‘Typisch vissersdorp?’ zei de kleine jongen. ‘Ach je weet wel dat dorpje wat nu dieppaars is op de coronakaart. De afgelopen dagen werden steeds iets minder coronabesmettingen gemeld. Maar die dalende trend geldt niet voor iedere gemeente: op sommige plekken nam het aantal positieve tests juist toe. Het coronavirus leek deze zomer nagenoeg verdwenen, maar het vissersdorp in Flevoland was uitgegroeid tot coronabrandhaard. Daar werden het hoogste aantal positieve tests gemeld per 10.000 inwoners in Nederland.’

Ik ging verder: ‘Hij had een hond; een Cocker Spaniel. Het beest heette Flappie, want hij had van die grote flaporen en hij kwam weleens met hem mee naar het werk. Zo’n vrolijke sukkel, dat zat nu eenmaal in het ras gebakken. Wij hebben er ook een gehad, uit het asiel en die heette Bilbo, vernoemd naar Bilbo Balings.’

‘Als Bilbo met mijn vader mee ging, wanneer hij ging vissen op snoekbaars of paling met zijn hengels en zijn visboot, keek die hond altijd onder water waar die vis was gebleven, zodra mijn vader de vis terugzette, die niet aan de maat was. Mijn vader moest Bilbo dan aan zijn halsband weer aan boord trekken, anders verzoop ie. Meestal deed hij de vis uit het zicht van Bilbo in het water en dan snuffelde de trouwe viervoeter een paar uur lang rond in de boot waar de vis was gebleven, totdat hij het vergeten was of totdat mijn vader weer een nieuwe vis had gevangen. De hond was vernoemd naar Bilbo Balings, een personage in de fictieve wereld ‘Midden-aarde’ uit de werken van schrijver J.R.R. Tolkien. Wat was die hond dom, hij leek in niets op Bilbo Balings, maar om even terug te komen op Flappie. Die man uit dat vissersdorp had samen met zijn vrouw een heleboel kinderen, en één van die elf kinderen…’ ’Elf? Wat veel!’ zei de kleine jongen. ’Ja dat moest.’ ’Waarom?’ ‘Ja dat weet ik ook niet.’

’Maar nu genoeg gevraagd. Flappie begint te stinken. Dus na een tijdje gaat z’n vrouw met die hond naar de dierenarts. Wat bleek; zat er een postelastiek om zijn oor. Had één van die elf kinderen een elastiek van de postbode om zijn oor gedaan. Oor afgestorven. Dat was wat zo stonk!’ ’He, bah.’ ‘Het enige wat de dokter nog kon doen voor die slome duikelaar was zijn oor afzetten.’ ‘Afzetten?’ vroeg de kleine jongen. ‘Afsnijden en nu had Flappie nog maar één oor. En hij luisterde al zo slecht, sinds die tijd zien we die vrolijke sloeber niet meer op het werk.’ ‘Die meneer?’ ’Hahaah. Nee, die hond.’