Een bijzondere hoed

De grote bonte specht

De grote bonte specht

De grote bonte specht wilde alles, behalve opvallen. Opvallen vond hij verschrikkelijk.

De grote bonte specht ging altijd achteraan staan. Hij kwam laat op elke vergadering, maar nooit als laatste. Hij zat in een zo donker mogelijke hoek en ging altijd vroeg weg, maar nooit als laatste of als eerste. Hij gaf nimmer ongevraagd advies, wist het nimmer beter of gaf een saggerijnig antwoord op een vraag. De grote bonte specht vroeg nimmer het woord en maakte nimmer een kwetsend opmerking en gaf nimmer een ander de schuld van zijn eigen falen. 

Hij woonde op een stil plekje in het bos. Als iemand hem vroeg waar hij woonde mompelde hij iets onverstaanbaars dat het meest leek op ‘ergens’. Als hij een nestholte moest uithakken deed hij het zó zachtjes dat je het bijna niet kon horen. Als hij pijn had in zijn hoofd gaf hij geen krimp en vertelde niemand over zijn klachten.

Toch viel hij altijd op met zijn rode ‘broek’. Als de dieren hem zagen bleven ze in opperste verwondering  staan en riepen: ‘Hallo grote bonte specht, hoe gaat het met je? Of ‘Kijk, daar heb je grote bonte specht, wat leuk om jou weer eens te zien!’ Op een dag kreeg de grote bonte specht een idee. Als hij nu eens een koiboihoed maakte, een hele rare van krokodillenleer met zilverkleurige klinknagels en sheriffsterren, die laat zien hoeveel de hoed van avonturen houdt, met ventilatieogen en verstelbare kinband. Als die hoed opvalt, val ik niet op. 

Het was een prachtige hoed en in stilte feliciteerde hij zichzelf. Van heide en verre stroomden de dieren naar de berk waar de grote bonte specht op een tak zat, met de hoed diep over zijn ogen. ‘Wat een bijzondere hoed,’ zei iedereen Sommige dieren wilden de koiboihoed aanraken. Maar dat vond de grote bonte specht niet goed. Daarom had hij een klein papieren briefje met getypte letters op de hoed vast gemaakt waarop stond: ‘Gelieve de hoed niet aanraken’. Ondanks het briefje moest de geelgerande watertor nog even aan de hoed snuiven en de paardenvlieg maakte een vervelende opmerking zoals altijd. ‘Wat een hoed! Wat een hoed!’ weerklonk het echter van alle kanten.

De grote bonte specht zat onder de hoed, die geleidelijk verder over zijn hoofd gleed en toen over zijn hele lichaam schoof. Niemand keek nog naar hem en niemand dacht aan hem. Tevreden deed de grote bonte specht zijn ogen dicht en viel in slaap, op een middag in de lente, terwijl de koiboihoed om hem heen glinsterde en glansde in de stralen van de ondergaande zon.