Bard 7

Batavia

Ja, die oude liedjes gaan nooit verloren en wat zijn ze toch fijn van muziek. Maar kan hij nu zingen of niet. Hij dacht van wel ondanks een opkomende hoestbui.

Maar Bards geoefende oor hoorde nog meer. Gezucht, steunen, koeterwaals achter de deur van de spijkercontainer. Met een ruk trok hij de deur open en trof daar Eritrea aan uit Beriberi. Was de etenspauze van twaalf uur aan hem ontsnapt? Zou zulks komen omdat ze in zijn thuisland geen vaste etenstijd hebben gewent door de hongersnood. Bard keek neer op een zwarte kuif, een half verwoest gebit, een bruin door zorgen en het weer gegroefd gezicht waarin een paar donkere angstige ogen stonden. ‘Ladio!’ riep het mannetje. ‘Ikke dach…Vergete knop… draaien.’ En een klein bruin handje maakte een beweging van iets omdraaien. Bard voelde zich warm worden van binnen. Zo’n klein mannetje en zo ver van huis. Nou hiermee was wel bewezen dat Bard terdege muzikaal was. ‘Dus je dacht dat de radio speelde…’ Maar Eritrea keek hem niet begrijpend aan. Dat verstond ie natuurlijk niet en Bard zei ‘Ladio’ en Eritrea zei ook ‘Ladio’ en toen moesten ze lachen.

Eritrea was bezig spijkers uit te zoeken op soort, lengte, kleur en geur. Spijkers die afkomstig waren uit een afgebrande boedel en die door een van de leermeesters geregeld door elkaar gehusseld werden, zodat hij weer werk had voor een van de deelnemers die onder zijn hoede viel. ‘Ga maar gauw weer aan je werk,’ sprak Bard zalvend, maar ook dat verstond Eritrea niet, waarop Bard zei: ‘Werkie, werkie.’ Eritrea draaide zich om en ging ijverig verder met zijn zinloze arbeid. Bard zag zijn smalle gestalte aan en gaf hem een suikervrij hoestsnoepje wat hij met veel dankbetuigingen aannam. Hij stak het lekkers in zijn mond, maar wist niet dat je het papiertje van de versnapering moest halen en spuwde het snoepje weer uit. ‘Niete goed.’

Bard zette een lege plastic emmer op zijn eigen hoofd en rende met zijn armen gespreid een rondje om Eritrea heen terwijl hij vroemende geluiden maakte en de regen in galoppeerde die nu overging in natte sneeuw.

Op de terugweg naar de werkplaats liep Bard langs de smederij die dicht was, maar er brandde wel licht. Toen hij aan de achterkant van het smeedhok stond hoorde hij geluiden door de reten van de planken. Vreemd want hij had Rudy, de Duitse smid vanochtend wel gezien. Bard ging op een vuilnisbak staan en zo kon hij door een spleet tussen de planken Rudy op zijn rug zien, die bezig was met een vrouw. Een vrouw die Bard niet eerder gezien had. Rudy zei ‘Wil je meinen Feuerwehrschlauch sehen?‘ Hij hoorde haar blije bewonderende gilletjes maken en ze klapte van puur genot in haar handen met het geluid van twee tegen elkaar slaande planken. Bard had genoeg gezien en sprong van de vuilnisbak in een groeve die vol stond met smeltwater, zodat hij tot aan zijn knieën op het bot verkleumd was. ‘En daar komt ie dan,’ hoorde Bard nog voordat hij uit die tankgracht kroop.

Terwijl hij naar de werkplaats sopte zong hij: ‘Ik ben een ferme jongen. Ik heb gelukkig geen verdriet. Ik heb Goddank twee goeie longen en daarom zing ik dit lied!’ terwijl hagelstenen als pingpongballen naar beneden kwamen en op het wegdek stuiterden en dwars door het linnen dakje van een Peugeootje sloegen, wat voorbij kwam rijden op de dijk.

Wordt vervolgd