
Kapitein Descartes zou de rest van de reis op het schip Hollandsche Leeuw zijn en Coos Coeckebakker met woord en daad bijstaan, die blijvend aangeslagen was.
Gelukkig hielden Donderdag en Dinsdag een oogje in het zeil. Hollandsche Leeuw kon, met het oog op de noordoostmoesson in de Indische Oceaan, de terugreis niet langer uitstellen. Mick Bourne en zijn getrouwen verkozen om met Apollo terug te keren via de Stille Zuidzee naar Holland. De opvarenden van beide schepen beseften zeer wel dat de kans groot was dat zij elkaar nooit meer zouden zien.
Coeckebakker die de route had uit gestippeld wilde met een grote bocht om Oost-Indië naar Kaap de Goede Hoop varen. Een storm dwong hen beschutting te zoeken aan de oostkust van het prachtige eiland Bali. Hier bleef Hollandsche Leeuw meer dan drie weken liggen, om nogmaals herstelwerkzaamheden uit te voeren. Toen ze de Specerijeneilanden verlieten en de Indische Oceaan opzeilden werd op zeker moment de koers naar het noordwesten verlegt, richting Kaap de Goede Hoop. Hier hadden ze een aanhoudende worsteling met stormen en tegenwinden zodat ze de Kaap niet konden aandoen. Zodoende misten ze ook het laatste optreden van Dodo, die al tapdansend op het warmhoudplaatje de gasten vermaakten in een louche bodega van de eigenaren Zwarte Kees en Mallotige Siem.
De hongerdood werd alweer een akelige realiteit. Een aantal mannen was inmiddels aan de honger bezweken, onder wie boekhouder Barry en veel Molukkers die mee waren om opgeleid te worden tot tolk. Zelfs de muizen aan boord van het schip hadden het moeilijk en scheurbuik lag op de loer. Descartes zag in dat niemand de reis zou overleven als ze niet gauw op Sint-Helena voedsel en water konden inslaan. Toen zij op deze Engelse enclave aankwamen werden ze vriendelijk ontvangen door het dynamische duo Eddy en Freddy. Zij waren hier hoofd van de facilitaire dienst. Het was op Sint-Helena helder en koud en heerlijk. De mensen op het eiland hadden zich aan de winter aangepast, er was verwarming bij veel van de goede cafés, zodat je op de terrasjes warm bleef. Het enige misbaar kwam van de bareigenaar, die als hij lachte het geluid van een volle vuilnisbak voortbracht die omgetrapt werd.
‘Breng me naar boven,’ commandeerde Coeckebakker: ‘Ik zal voor jullie heil bidden.’ En zo als hij het verordonneerde zo zou het gebeuren. Er werd een draagbaar in elkaar geknutseld en de bemanning droeg hem de 818 meter hoge berg op. Onderweg ontwaarde zij een warrige kluizenaar in een zogenaamde folly, een bouwwerk dat met opzet nutteloos of bizar is en waar het stonk als een oordeel. De einzelgänger beweerde dat ie Napoleon was, maar Coeckebakker had geen zin in zo’n lulverhaal en hij ging verder met de heilige taak om zijn dierbare bemanning heelhuids thuis te brengen. Moeizaam kwam Coeckebakker op de top van de berg overeind, stapte uit de draagbaar en knielde neer, nog voor dat de matrozen hem konden helpen en bad tot God, opdat Hij hem en zijn bemanning de juiste weg wilde wijzen naar huis en behoeden voor verder onheil.
Op zijn smeekbede werd het wolkendek als een gordijn opengetrokken en was het silhouet van de Sint-Jacobskerk van Vlissingen zichtbaar en hoorden ze kerkklokken luidden. De matrozen zegen op hun knieën neer en de tranen stroomden hun uit de ogen over de wangen. Coeckebakker viel weg in een peilloze waanzin. Zijn trouwe bemanning nam hem teder op en droegen hem naar het schip. Op de terugtocht naar beneden versperde Napoleon het pad en eiste dat ze hem moesten betalen. Stuurman Bertus Taveerne zei tegen hem: ‘Ik zou me maar erg rustig houwe. Onze kapitein is niet in zo’n beste bui. Als je niet opdondert steekt hij eerst dat stronthok van je in de fik en daarna hakt hij je lelijke rotkop eraf en prikt hem op een staak. En dan trapt ie al je tanden uit je bek. Als je naar de chirurgijn moet voor je jaarlijkse controleafspraak moet die goeie man in reet kijken waar of al je tanden zijn. O nee, dat doet ie eerst en dan pas op een staak. Snap je, anders kan je niet naar de chirurgijn of dacht je soms met je hoofd onder je arm,’ daarna ging het koppel behoedzaam naar beneden. Nadat de troep uit zicht was gaf Bertus Napoleon een schop onder zijn kont, zodat hij het ravijn in donderstraalde. Eind goed, al goed en op een drafje ging Bertus achter zijn roerganger aan. Ze namen vers water in en verder alles wat van hun gading was en vertrokken zo snel als mogelijk.
Op een dag schuifelde Coeckebakker over het schip en hief het gebogen hoofd op, dacht een stem te horen, een gestalte te zien en hij scheen zelfs de trekken te herkennen van Maria, die schijnbaar aan boord was. ‘Heiligen des Hemels! verrijzen de dooden!’ gilde hij, rauw en woest tegen de Heilige Maria Moeder Gods. Hij trad terug noch voorwaarts; en bracht slechts zijn hand aan het hoofd, alsof een plotselinge pijn hem die beweging ingaf en hij liet zijn hand daarna terug zakken. Hij mompelde wat, voor een ieder nauwelijks hoorbaar. Zijn trekken hadden een schrikwekkende verandering ondergaan, het was alsof zijn veerkracht en leven was weg geweken, en er lag iets in zijn oog, te huiverwekkend om aan te zien.
‘Zeg mij! brandt het in uwe pruim! Gij kunt mij vertrouwen.’ ‘U ken ik wèl!’ gilde hij voort. ‘Gij zijt Maria – Maria! en gij zijt mijne bruid! En ik ben uwe bruidegom!’ En hij greep haar vast, maar klauwde redeloos door de lucht. ‘Koningin des Hemels!’ riep hij opnieuw met een hese stem en stiet haar wild van zich af, met een schrikwekkende lach. Toch vatte hij haar nogmaals vast en greep haar en schreeuwde ‘Heilige Maria!’ en neukte zijn bruid keihard in haar kont op het kampagnedag. De waanzin, die reeds eenmaal in zijn hersenen had gewoeld, had Coeckebakker geschokt en verzwakt.
Als hij nu maar niet overboord springt, dacht Bob, dit terwijl Coeckebakker een bekwame zwemmer was. Dat hadden ze wel gemerkt toen Coos de Amazone overzwom in Brazilië en onderwijl vijftien krokodillen bewusteloos sloeg met zijn vlakke hand. Bob hoefde zich echter nergens zorgen over te maken, want niet veel later stond Coeckebakker een pijpje te roken en grappen te maken met Edmond, de trompetter. Beide moesten bulderen van het lachen toen bootsman Anton weer ter sprake kwam, en hun de tranen uit de ogen over hun wangen liepen. En zo had Coeckebakker zijn goede en slechte dagen, net als ieder mens.
Wordt vervolgd
- Login om te reageren