
De schepen kwamen in een schitterende hoefijzervormige grote baai terecht, waarvan het water licht zeegroen was en de stranden uit wit zand bestond. Op de achtergrond waren door mistslierten en laaghangende wolken heen, met sneeuw bedekte bergtoppen zichtbaar.
Coeckebakker stuurde de schepen Amsterdam en Apollo erop uit om de baai te verkennen. Door een plotseling opstekende storm werden de andere schepen weer de open zee opgeblazen. Toen zwol de storm zo aan dat KookieBizar een mast verloor. Het mocht een wonder heten dat de overige schepen niet in de draaikolkende zee verging. Na twee dagen was de storm uitgeraasd en zeilden de drie andere schepen op onderzoek ook de baai binnen in westelijke richting en kwamen in een volgende baai, die het gebergte doorsneed. Toen zij deze baai gepasseerd waren kwamen ze in een soort kanaal terecht en spoedig daarna werden Amsterdam en Apollo opgemerkt. Zij waren met vlaggen versierd en hadden alle zeilen bijgezet, om zo snel mogelijk bij het vlaggenschip Hollandsche Leeuw van kapitein Coeckebakker te komen. De opvarenden melden dat zij een doorgang hadden gevonden. Later zou blijken dat dit de Straat van Magallanes bleek te heten, die al eerder deze passage had gevonden.
Na deze engte zagen ze zover het oog reikte een grote watervlakte. De Stille Zuidzee was in zicht en vijf schepen zeilden een hele kalme oceaan op. Nee, wacht, het waren er nog maar vier. Het schip KookieBizar was hoefslags verdwenen zonder enig spoor na te laten. Kapitein Mick zocht nog een paar dagen in kreken en inhammen, waarbij hij enige malen maar net aan schipbreuk ontkwam. Toen er geen spoor van KookieBizar werd gevonden, had Coeckebakker het vermoeden dat de bemanning was gedeserteerd. Later bleek dat stuurman Wil Twisk kapitein Bert Defoe in de Oceaan had geduwd, waar hij aanspoelde op een van de Sebald de Weerd Eilanden, ook wel bekend als de Falklandeilanden. Pas na 17 jaar kon hij met een schip naar Holland terugkeren en hier schreef hij de tekst voor het boek ‘Op een onbewoond Eiland’ wat een wereldsucces werd. Twisk was terug gezeild naar Holland met Kookiebizar, doch voer in de thuishaven Den Burg op het eiland Terschelling tegen een oude Engelse zeemijn. Alleen stuurman Wil Twisk overleefde de aanslag, maar dat kwam hem niet slecht uit. De leugenachtige Twisk kwam met de blijde mare dat hij een nieuwe route had gevonden naar de Specerijeneilanden. Toch zou hij zijn straf niet ontlopen en gruwelijk aan zijn einde komen.
Met zijwind uit het westen, zeilden de vier schepen, op gezichtsafstand van de westkust van Zuid-Amerika, naar het noorden. De zee werd steeds kalmer en het klimaat milder. De zeelieden zagen voor het eerst vliegende vissen, die een welkome aanvulling op het dieet waren. Het waren rustige weken, waarin de verveling de grootste vijand was. Toen Coos verder uit de kust ging zeilen en opnieuw zijn koers verlegde naar het noordwesten volgde hij zonder het te weten een ongunstige koers. Hij zeilde min of meer op goed geluk over de immense oceaan. Aanvankelijk was de monotonie van de reis het grootste probleem; iedere dag waaide de wind uit dezelfde hoek aan bakboordzijde, de lucht was strak blauw en de zon scheen fel en warm, maar weldra kwam daar de honger bij. Nadat de schepen verder uit de kust raakten, verdwenen eerst de zeevogels en vervolgens de vissen. Ondanks de passaatwind en de stroom mee werd er 150 zeemijl per dag afgelegd en na drie weken was er nog steeds geen land in zicht. Op laatst was de situatie zo erg dat de bemanning door honger en scheurbuik te ziek waren om op hun benen te staan, er was nog maar een handje vol mannen in staat de zeilen te bedienen. Coeckebakker gooide in wanhoop zijn kaarten overboord. Bij de zeelieden herleefden de oude vrees dat als zij verder voeren van de aarde zouden storten.
Opeens zagen ze een stapelwolk, wat op land duidde. Het bleek een piepklein eilandje te zijn. Hier bleven de schepen enkele dagen vertoeven. De enige vegetatie bestond uit dwergmagnolia’s, planten die niet hoger dan drie meter worden en zeer traag groeien. Nog voor het uitlopen van de bladeren verschijnen de talrijke, geurende, witte tot rozerode, deels gevulde stervormige bloemen, maar veel belangrijker, er was makreel in overvloed. Tevens kwamen zij tot de ontdekking dat het een voormalig schateiland was. Helaas was er niets meer van hun gading over dan een paar skeletten en lege kisten.
Gelukkig werd op de tweede dag het probleem van het watertekort opgelost. Donkere wolken pakten zich samen en er viel een enorme tropische stortbui. De zeilen werden uitgespreid en de vaten gevuld met honderden liters vers water. De overvloed aan voedsel deed de meeste zeelui weer enigszins op krachten komen. Ze waren nu vol goede moed omdat ze verwachtten dat er telkens eilanden zouden opduiken. Niets was minder waar. Na een paar weken aten de mannen weer zaagsel, scheepsratten, muizen, verpulverd oud scheepsbeschuit met maden en zacht gemaakte koeienhuiden. Coeckebakker zeilde al enige weken ’s nachts met alle zeilen om een zo’n groot mogelijke afstand af te leggen, omdat de bemanning te zwak was om de zeilen ’s avonds te strijken en ’s morgens te hijsen. ‘Land!, Land!, Land!,’ werd er geschreeuwd uit de mars van de grote mast door schieman Stijn Somers, die half huilend, half lachend naar beneden kwam. Bob Descartes merkte op: ‘Hoe kunnen we zeker zijn dat ons leven geen droom is.’ Aanvankelijk heerste ongeloof, maar daarna vielen de zeelieden op hun knieën en dankten God voor hun redding.
Wordt vervolgd
- Login om te reageren