Voorprogramma

The Rolling Stones

Eddy reed op zo’n typische kaarsrechte weg in Friesland. Hij schoof zijn hoedje op zijn achterhoofd en liet zich over het stuur hangen en trapte het gaspedaal van zijn Ford KA tot de bodem in. Geen ander verkeer dan de in zijn koplampen oplichtende plattelanders met zakken stront, balen hooi, boerenkoolstronken, rieken en schoppen afgeladen tweewielers die krom gebogen tegen de wind inreden, wat hier van alle kanten toestroomde, samen met de neerstriemende regen.

Zo nu en dan liet hij zijn claxon horen en zwaaide naar zo’n uit de klei getrokken landbouwer en vervolgens keek hij bliksemsnel in de achteruitkijkspiegel of de verontruste en verbouwereerde buitenman op zijn tot de nok toe afgeladen rijwiel niet zijn evenwicht verloor, wanneer de agrariër als groet probeerde zijn hand op te steken naar de onbekende voorbijganger en van de dijk de greppel inreed. Op de radio waren de Stones te horen, maar hij wist nog niet dat hij het voorprogramma zou zijn samen met Teigertje.

Hij tastte op het stoeltje naast hem naar zijn door zijn vrouw zo liefdevol bereide lunch, deed het raampje open en wierp de troep in één ruk in een veld zeekool. ‘Toedeledokie vitamientjes.’ Hij moest nog driehonderd kilometer terug voordat hij thuis was. Hij dacht het niet. Het was al laat en het miezerde. Eerst maar ergens wat eten en drinken in dit bij elkaar geraapte zooitje. De kosten zouden er vandaag maar amper uit komen. De verkoop in de winkeltjes was de laatste tijd bedroevend en hij werd steeds minder vriendelijk onthaald, als hij een zaak binnen stormde en met een raar hoog stemmetje riep ‘Hier is ie dan. Uw vriend de handelsreiziger met vrolijke feestartikelen’ en de nering vol schoot met zijn confettikanon, zodat ze weer weken nodig hadden om de rotzooi op te ruimen. Hij draaide zijn autootje zo’n Fries stadje in. Hij parkeerde hem in een straat waar het café ‘Het Skûtsje’ lag, waarvan de beide letters S niet brandde.
 
Nadat hij tot stilstand was gekomen stapte hij uit de regen het café in. De kastelein was een hoekige man, stekelhaar en een boksersneus. Eddy begreep het na al die jaren nog niet, was het dronkemans gebral of Fries wat ze hier zonder uitzondering spraken. Eddy bestelde een broodje carpaccio met rucola, pijnboompitjes, Parmezaanse kaas en truffelmayonaise én een glas bier. De waard wees naar het bordje achter hem: BROADSJE BAL € 3,50. Eddy bestelde een broadsje bal én een glas bier en rekende af en keek nogmaals in de rondte op zoek naar een zitplaats. Toch nog een plekkie. Rond tafeltje in de hoek, twee krukken. Op één zat een grote man met een kinderhoofd en een rode muts met pompeblêden.
Broadsje Bal!
Hij pakte het aan en ging zitten. Boven het tafeltje brandde een lamp als was het een boksring. Hij legde zijn kartonnetje en het broodje bal neer en nam een slok van zijn bier.

Opeens sloeg de man tegenover hem toe en besprong met zijn linkerhand de gehaktbal die warm, dampend en sompig tussen een wit kadetje op tafel lag. Wild schuddend verpulverde hij de bestelling. Mosterd, mayonaise, klonten gehakt, kartonnetje en het broodje vlogen in het rond. De bargasten kwamen niet meer bij van het lachen toen ze weer zo’n Hollander in de zeik hadden genomen.
 
De cafébaas kwam naar hem toe met een nieuwe bal. ‘Hij hyt Cees’ zei de bareigenaar, terwijl hij Cees een servetje gaf voor zijn hand. De barkeeper keek Eddy aan en maakte met z’n vinger een spiraalachtige beweging voor zijn hoofd en vormde met zijn mond de letters G E K.
‘Foar Teigertje, mûltsje skjin meitsjen’ sprak hij duidelijk articulerend, gewend om met zwakzinnigen te praten. ‘Cees is ooit aangereden door een rode brandweerauto en nu denkt hij dat zijn hand een tijger is. Hé Cees. Tijger. He Cees. Ceesie. Teigertje.’
 
Alsof hier ook brandweerauto’s in andere kleuren rond reden.
‘Teigertje, ’ zei Cees en wees naar zijn linkerhand.
De waard keek Eddy lachend aan.
‘Ha, ha, ha, ha’ lachte Eddy een neplach. Ze kennen wel Nederlands of is het kunnen, dacht ie, terwijl buiten de regen in golven neerdaalde.