
Dit is een verhaal van een man op zee, die moet overleven op de Middellandse Zee nadat zijn zeiljacht beschadigd is geraakt door een botsing met een op drift geraakte, drijvende zeecontainer vol met plastic rotzooi uit China, wat een bedreiging vormt voor het milieu, maar dat is van later zorg. Nu eerst het verhaal van de drenkeling.
Zonder navigatiesysteem of communicatiemiddelen zeilt hij af op een gevaarlijke storm, die hij ternauwernood overleeft. Zijn zeiljacht vergaat, waarna hij in een reddingsvlot meedrijft op de stroming. Hij probeert uit te komen op een zeevaartroute of in de buurt van het vaste land. Hij heeft niets te eten of te drinken. Zijn situatie wordt steeds zorgwekkender.
Hij zit in zijn reddingsvlot en het is hem droef te moede. God, wat een mens niet al mee moet maken. Hij is van plan om zelfmoord te plegen. Maar dan beseft hij tot zijn verbazing dat het niet meer zo belangrijk is of hij gelukkig of ongelukkig is. En dat is op zich het begin van geluk. Maar anderhalf procent van de zelfmoordpogingen lukt weet hij, dus hij kan het net zo goed niet doen.
Hij leeft en daarmee is alles gezegd. Hij is nog niet dood. Nu ja, wat moet hij zeggen? Het leven, de gedachten van een schipbreukeling zijn aan iedereen bekend. Het water is niet koud. Hij drijft in de Middellandse Zee, in de buurt van Griekenland. Die krankzinnige storm wil maar niet ophouden. Huizenhoge golven overspoelen hem.
Op een morgen bemerkt hij een superjacht en steekt een rode handfakkel aan. Hij schreeuwt uit alle macht zodat de opvarenden hem horen. Het schip heet Uil van Minerva, is ongeveer 90 meter lang, en de drenkeling wordt aan boord genomen. Godzijdank, hij is eindelijk gered. Een aantal heren en een paar vrouwen komen de ruimte binnen waar twee matrozen hem naar toe hebben geëscorteerd. Er wordt eten en drinken gebracht. Champagne in kristallen glazen, zalm, oesters, forel, gekonfijte vleermuisneusjes en allerlei andere hapjes die hij niet zo gauw herkent, geëtaleerd op een rijk versierde tafel. Hij schaamt zich hoe hij eruit ziet met zijn oude kleren.
De wanden van de salon zijn versierd met prachtige schilderijen. Een zeegezicht van Willem van de Velde de Oude, schilderijen van Johan Barthold Jongkind, Aert van der Neer en een winterlandschap van Gerrit van Houten. Om de beurt gaan ze naast hem staan en maken een selfie. En nu herkent hij ze pas; het zijn Thierry Baudet en zijn kornuiten van de politieke partij Forum voor Democratie. Een van de dames trekt hard aan de baard van de drenkeling en ze schrikt als ze aan zijn gezicht ziet dat het zeer doet. Ze denkt zeker dat het zeewier is. Ook steekt ze haar hand in een plastic operatiehandschoen en daarna haar gehandschoende middelvinger in een gapende wond in zijn borst. Ze laat haar vinger aan het gezelschap zien en dan moet iedereen lachen. De stuurman maakt nog een groepfoto. De drenkeling zegt: ‘Heeft u misschien wat te drinken voor me?’ ’Je moet je bek houwen klootzak. Ga terug naar je eigen land,’ krijgt hij als antwoord uit de groep. Het begint inmiddels donker te worden. Het gezelschap neemt nog wat hapjes en een slokje champagne zonder hem iets aan te bieden en ze verlaten de salon.
Spoedig hierna wordt hij op zijn schouder getikt door de stuurman, die hem in Steenkolenengels uitnodigt om hem te volgen. ‘Please folo me moddelfockel.’ De schipbreukeling denkt: nu krijg ik alsnog te eten en te drinken. De stuurman gaat hem voor naar het achterdek en twee matrozen houden hem streng in de gaten. Hier aangekomen ligt zijn reddingsvlot aan een touw afgemeerd. Wat moet hij met dat waardeloze ding? Bedoelen ze soms dat hij nog wat spullen uit zijn reddingsvlot kan halen? ‘Get on. On te dobbel, fockel! Moddelfockel!’ zegt de stuurman en dan moeten ze alle drie lachen. De drenkeling stribbelt tegen. De stuurman haalt een nunchaku uit de binnenzak van zijn jasje en zwaait hem een bloedende streep in zijn gezicht en wijst daarna uitdrukkelijk naar de reddingsboot. Hij wankelt zwaar gewond in zijn bootje en ziet hoe de lijn wordt los gegooid en krijgt onmiddellijk een geweldige opdonder door de hoge golven van het schroefwater. Binnen tien minuten is het schip, de hapjes en de wijn achter de horizon verdwenen. ‘Ik hoop dat jullie je ooit nog eens voor een tribunaal moeten verantwoorden. Dat verdienen jullie en niets anders dan dat,’ maar dat gaat in de gierende wind verloren.
Uiteindelijk bereikt hij een bevaren zeeroute. Elke poging om met behulp van een fakkel de aandacht van passerende schepen te trekken mislukt. Als er uiteindelijk weer een schip verschijnt en alle fakkels opgebruikt zijn, stookt de schipbreukeling een vuurtje door het scheepsjournaal in brand te steken. Dit zorgt ervoor dat zijn reddingsvlot uitbrandt. Uitgeput eindigt hij in het water waar hij zich moedeloos laat wegzinken. Maar net dan ziet hij een fel licht, de kiel van een sloep en een uitgestoken hand, die hij met zijn laatste krachten grijpt.
- Login om te reageren