Stardust 1

Kapitein J. W. Niesing

Wanneer we in de haven van Vlissingen lagen gingen we steevast met al de maten naar het kroegje van Jeff Verstuyft. Er was geen tweede kroeg als dit, nergens in het hele samengeraapte zooitje van een landschap. We hadden deze reis een nieuwe scheepskapitein aan boord J. W. Niesing uit Maassluis.
 
‘Kapitein Niesing kwam van de grote vaart en was naar onze coaster Stardust verwezen. Hij was scherp als een scheermes, rosse baard en blauwe ogen als een zwembad. Hij moest nog wat tot aan zijn pensioen. Hij vond het wel lollig om zijn laatste tijd op een coastertje door te brengen. Niesing vertelde dat hij baron was en het zwarte schaap van de familie. 'De Rode Baron' zei hij lachend. Hij rookte cretic sigaretten, een gewoonte die hij had overgehouden uit zijn tijd in de Oost, toen hij nog vogelspinnen met zijn blote hand dood sloeg. Hij woonde in een soort vervallen kasteeltje, waar zijn zus voor het eten zorgde.
 
We waren die dag om acht uur ‘s avonds klaar met laden. De volgende morgen zouden we weg varen, als de loods aan boord kwam, maar eerst een pilsje drinken aan wal op onze laatste avond. Na het eten ging iedereen mee, ook onze nieuwe kapitein. We waren met z’n achten. Toen we in de buurt kwamen van Jeff’s kroeg zagen we een verse belijning in het midden van de straat liggen. Een spiksplinternieuwe moddervette witte laag verf. Tot onze verbazing zagen we dat de witte lijn laveerde over de straat tot in zijn kroeg en dat de gevel van Jeff’s drankhol in puin lag. De zaak was met balken gestut en met blauwe en groene zeilen enigszins waterdicht gemaakt. De lichtbak van Jeff hing verdrietig aan een paar elektriciteitsdraden. Wonder boven wonder branden sommige neonpijpen nog vrolijk door. Andere waren kapot of kwamen vibrerend aan hun einde. We stroomden Jeff z’n kroeg binnen, als een zwerm bijen die uit een holle spelonk in trossen opvliegen naar de lentebloemen. Jeff stond als gewoonlijk met een lang gezicht, een snor en één oog, dat open bleef wanneer ie sliep achter de tap en zei ‘Zo jongens wie heeft jullie uitgenodigd?’ met het nodige sarcasme.
‘Ook een gelukkig Nieuwjaar Jeff, oud chagrijn’ groette ik en bestelde bier voor het hele gezelschap. ‘Hoe komt het dat je voorgevel verdwenen is?’
‘Amaj’ begon Jeff. ‘Ze hebben bij de gemeente zo’n malloot uit de sociale werkplaats aangenomen en een machine gegeven die lijnen trekt op het wegdek. Verleden week wilde hij tijdens zijn werk bij mij een pintje drinken en hij parkeert zo dat apparaat voor mijn deur, waarna er nog een paar auto’s volgden, die mijn nering inreden. Maar we zijn nog steeds open,’ zei hij er lachend achteraan.
 
De toon was gezet en dit zou het begin worden van een avond die nog lang bleef nabonken in mijn lege schedel. Natuurlijk herinner ik me die dag nog. Ik herinner me alles nog van die dag. En alleen dat wil ik me herinneren. Toen ik naar de wc ging keek ik even in de spiegel. Bertus Tavenier, vijftig met een lichaam van een worstelaar op leeftijd en een kale kop, grijsgroene ogen en een rooie baard die grijs begon te worden en stuurman op de Stardust, al heel wat jaren.
 
We begonnen al lekker op stoom te komen en op een gegeven moment riep kapitein Niesing ‘En nu de stoelendans’. Hij zette zijn pet achterstevoren op zijn hoofd, pakte een stoel en ging er op zitten met de leuning naar voren en hij riep ‘Allemaal op een stoel en doe mij maar na!’ Na wat heen en weer geschreeuw zaten we ook op onze stoelen. ‘Vooruit met de geit,’ en hij begon rond het biljard te hoppen en luidkeels te zingen; ‘Hop, hop, hop! Paardje in galop. Over hekken, sloten henen. Maar voorzichtig - breek geen benen. Hop, hop, hop paardje in galop.’ Al hoppend zong hij steeds weer het zelfde couplet en het werd zo doende een vrolijke boel in Jeff’s kroeg. Maar ja, aan alles komt een eind, evenals aan de stoelen die al gauw als oorlogsweduwen op hun rug om de biljarttafel lagen. Op een zeker moment riep Jeff: ‘Alee mannekes dat was de laatste ronde zunne’, en hij trok hard aan een bel, die boven de bar hing. Wij volgden als kostschooljongens dit voorbeeld en rukten ook aan de bel, die algauw door de kroeg heen vloog, dwars door de prijzenkast van de plaatselijke biljartvereniging, waar hij een verwoestende uitwerking had.
 
‘Waacht uu eeven Meneerr meneer,’ riep onze kapitein en stak nog een sigaret op. ‘Hee snorrriee, ik wiill mijnn mensenn evenn toesprekenn! Snorriee!’ Hij waggelde, via een nog hele stoel, het biljard op. Daar stond hij, kapitein Niesing, zijn hele loopbaan van stuurman’s leerling tot ‘gezagvoerder’ op de grote handelsvaart en nu kapitein op de Stardust, een coaster van 1800 ton. Zijn pet stond achterste voren en zijn jasje was bij de rug open gescheurd. ‘Hee, heeeren’ sprak onze kapitein met dubbele tong: ‘Ik heb nog nooit zoo’n leuke bemanning geehaad als jullie. En iik nodig julliee alllemaal uuit op mijn llandhuis. Dannn kunnnen jullie ook genieten van mijn zusss, hettt eten van mijn zusss, ha ha ha. Hij stapte van het biljard af en viel met zijn hoofd tegen de radiator. Stond weer op, veegde met zijn hand bloederige oorlogsstrepen op zijn voorhoofd en probeerde ‘We gaan nog niet naar huis’ te zingen. Ik sloeg mijn arm om zijn nek en zei hem ’Ik hou van je.’ Ik gaf hem een zoen op zijn hoofd en hij schreeuwde het uit. Ik rukte nog een paar flessen met alcoholische versnaperingen open uit Jeff z’n verzameling en de pijn was al weer vergeten.
 
Op dat moment begon Kokkie het liedje van Andre Hazes 'De Vlieger' te zingen. Wij zongen allemaal mee en de tranen biggelden over onze wangen. Ondanks alles ging het Kokkie goed af en wij klapten en brulden en gooiden pinda’s en bierviltjes naar hem. ‘Kom op mannen’ schreeuwde ik en tilde Kokkie op mijn schouders en droeg hem triomfantelijk door de bedompte sigarettenlucht van Jeff’s kroeg, terwijl iedereen achter me aanhosten en: ‘Amprosie, amprosieeee’ zong. Na een laatste keer ‘Amprosie, amprosieee’ stapten we over Jeff heen die voor de deuropening lag en verdwenen uit de verbouwde kroeg naar buiten.
 
De hele bemanning glibberden over een glijbaan van koude fonkelende heuvels omlaag naar de haven en rolden houten lege biervaten naar beneden, die in de kroeg hadden gestaan ter decoratie. Ik stapte voorop met Kokkie op mijn nek, om half zes in de morgen, en met Niesing aan mijn arm. Onze kapitein moest overal pissen waar hij maar zin had, waarbij hij zijn worst met zijn beringde vingers in struiken en heggen hing. Ik moest mijn best doen om niet te kapseizen. We groetten de mensen op weg naar hun werk, die we tegenkwamen op wijdbeens bevroren voeten die knisperden op de bevroren plassen. We liepen met beijsde schoenen naar onze coaster Stardust toe. Ik dacht aan haar al was ik een kind die bij zijn moeder troost zocht voor zijn kinderverdriet. Ik wilde naar haar toe rennen, maar kon niet. Het was een tocht die we nooit zouden vergeten en in de haven van Vlissingen kwam er zo een einde aan ons heldenepos, waar we hete zwarte koffie dronken met vers afgebakken geurende Italiaanse Bollen en Ciabattas met ham, kaas & ei.
 
Kapitein Niesing had op de rede nog veel nieuwjaarswensen in ontvangst genomen. Ik stond naast hem op de brug toen hij ‘Happie New Jaar’ riep en opdracht gaf om de trossen los te gooien. Het was omstreeks vier uur in de middag. Het was wat later geworden en het schemerde. We vaarden onder Panamese vlag en waren op weg naar Blaye, ten noorden van de Franse havenstad Bordeaux.
 
We kwamen niet verder dan ’s-Gravenzande,’ maar dat is een ander verhaal.
 
Wordt vervolgd.