
Tijdens mijn jeugd woonde een paar huizen verderop een Indonesische familie en hun oudste zoon heette Ronnie.
Toen hij bij mij achterop mijn brommer zat, een blauwe Zündapp, reed ik op een plaatselijke verkeersadder af en wilde remmen. Ik hoorde: Knap of ping, daar wil ik vanaf zijn. ‘Klonink.’ Ik kon niet meer remmen. Later bleek dat het U-vormige element op mijn remstang afgebroken was en zo reden wij tussen de toeterende en voortrazende auto’s naar de overkant. Ron zei: ‘Doe je dit wel vaker.’ ’Ach,’ kon ik uitbrengen. Ik moet wel een engeltje op mijn schouder hebben gehad of geheel geen engeltje, want anders was mijn rem wel op een ander moment kapot gegaan. Of misschien kreeg ik die dag geen ongeluk omdat Ron achterop zat. Je weet het niet.
Later vroeg ik hem of hij mij wilde helpen met de aanschaf van een andere auto. Het begon al goed ’s morgens in de ochtend met een bakkie toebroek, toen de prut al in mijn mond zat. De auto die ik aanschafte was een Golf Sprinter. De prijs die de autoverkoper vroeg vond ik prima, toen we thuis waren zei Ron: ‘Dat moet je nooit doen. Altijd afdingen!’ voor die skills had ik hem ook mee gevraagd, maar dan tijdens de koop. Het kwam er wat laat uit.
Als we op een feestje waren zei hij meestal tegen mij: ‘Bert hoor je dat.’ ‘Wat?’ ’Hoor je niets?’ ’Wat dan.’ ’Moet je goed luisteren. Het is mijn bedje, die roept Ronnie kom je slapen.’ En als er iemand mee zong met de muziek zei hij: ‘Er zit een scheurtje in de box.’
Hij zat op de achterbank van de auto. Ik zie hem nog zitten. Ik schoot een brandende sigarettenpeuk uit het raam naar buiten, die bij hem door zijn geopende raampje weer naar binnen zeilde, waar ie uitdoofde op zijn shirt en een brandgat veroorzaakte. Hij zei: ‘Het lijkt hier wel een Jappenkamp.’ Het was erg heet die dag.
Ron heb ik heel lang niet meer gezien, maar laatst hoorde ik dat hij voor zijn leven vecht in het ziekenhuis tegen de corona. Toen ik dat bericht hoorde mijmerde bij mij deze herinneringen op.
- Login om te reageren
- 1 weergave