
Hoofdcommissaris Johnson en Jean de Balzac
De Balzac had alle familieleden en het personeel opgeroepen om hun zijn bevindingen te vertellen, zoals dat hoort in zo’n klassieke detectiveroman. Inspecteur Stevenson kon er die dag niet bij aanwezig zijn, omdat hij was weggeroepen voor een zeer belangrijke vergadering.
Twee agenten hadden plaats genomen bij de uitgang en hoofdcommissaris Johnson was ook aanwezig, daar Stevenson weggeroepen was. Jean liet zijn ogen langs de kring gezichten gaan en zei: ‘Ik wil dat iedereen op de hoogte wordt gesteld van de feiten, die ik ontdekt heb. Tegen jullie allen hier bestaat enige mate van verdenking.’
‘MacIntosh, ik begin met jou. Jij wist wat er in de kluis bevond en je had nog een rekening met je werkgever te vereffenen.’ Razendsnel bewoog de butler zijn handen en ziekenbroeder Hill vertaalde: ’Hoe durft u? Ik heb mijnheer Arthur Nottingham nooit benadeelt, al had ik daar alle reden toe.’ Colin Nottingham zei fel: ‘Natuurlijk is hij de schuldige. Ik heb het steeds gezegd. Het is toch krankzinnig om te beweren dat een van de familieleden zoiets zou doen.’ Dit gezegd hebbende keek Lydia hem kwaad aan.’ ‘Dames, heren,’ maande hoofdcommissaris Johnson het aanwezige variétépubliek tot kalmte.
Peter bewoog zich en zijn stoel kraakte. Jean wende zich tot Melanie terwijl hij een hap nam uit een kunstappel, een buitengewoon realistisch exemplaar. Toen hij de hap kunstfruit uitspuugde, die naar gestold kaarsvet smaakte, zei hij: ‘Kut.’ Waarop Melanie dacht dat hij haar het woord had gegeven: ‘Dat is niet waar! Ik heb de diamanten niet gestolen. Ik heb hem niet vermoord!’ Peter zei nors en hoekig: ‘Wie heeft het dan gedaan?’
Jean de Balzac sprak het gemêleerde gezelschap toe en vroeg: ‘Wie wil bekennen dat hij of zij de heer Arthur Nottingham heeft omgebracht, zodat we de hele santemekraam achterwege kunnen laten,’ en tot ieders verbazing stak Anton zijn vinger op. Er viel een eeuwige stilte, totdat Anton zei: ‘Ik heb in mijn broek gepoept.’ ‘Nou gauw je verschonen in de badkamer, je handen in je zakken en blijven fluiten, want een ieder blijft verdacht. Ik loop wel met je mee,’ zei commissaris Johnson. Hij keek even naar De Balzac, die een raar mondje trok, waar zijn moeder hem menigmaal voor gewaarschuwd had, want als de klok twaalf uur sloeg bleef je dat gezicht houden voor de rest van je leven, maar het was gelukkig tien over tien en hij zwaaide met z’n hand naar Johnson en die wist genoeg.
‘De voornaamste twee aanwijzingen werden aangedragen door verschillende personen. De eerste was een briefje van MacIntosh, de butler. Nadat een forensisch team er met man en macht aan had gewerkt kwam ik er achter dat hij iemand van de politie buiten had gezien met een touw in zijn handen, wat op zich niet strafbaar is. De ander toen Melanie jou,’ en hij keek Peter aan, ‘voor het eerst ontmoette in een casino in Las Vegas, maar dan als klant en tijdens het gesprek zag ik dat je haar herkende. Je raakte even je klavertje vier aan op een van je revers. Je geluksklavertje, niet het symbool van je liefde voor je Ierse afkomst. Wat duidelijk mag zijn.’
Jean de Balzac had de hap kunstfruit uit gespuugd in zijn hand en bedacht zich wat hij moest doen, alsof hij gek was op kunstfruit, of alsof hij het al die tijd wist en alleen maar grappig wilde zijn om het ijs te breken. Hij verhief zijn stem. ‘Peter, na deze aanwijzingen werd ik op je spoor gezet. Je blijkt enorme speelschulden te hebben. Het klavertje vier is jouw geluksklavertje, maar niet meer sinds vandaag.’
Wordt Vervolgd.
- Login om te reageren