Jan van Speijk

Jan van Speijk

De schepen konden ieder moment worden aangevallen door de Belgen, die sinds de zomer van 1830 in opstand waren gekomen tegen het wettig gezag van het Verenigd Koninkrijk der Ne­derlanden onder koning Willem I.

Op 5 februari 1831, toen het ijs in de Schelde voor Antwerpen eindelijk was verdwenen, kreeg de 29-jarige Luitenant ter Zee tweede klasse Jan Carel Josephus van Speijk voor de zoveelste keer die winter het bevel met kanon­neerboot no. 2, en 31 bemanningsleden, naar zijn vaste post voor Austruweel te gaan, even ten noorden van Antwerpen. Een felle noordwestenwind maakte het manoeuvreren buitenge­woon lastig en ten hoogte van het fort Sint Laurius werd het schip door een rukwind tegen de kade geworpen. Antwerpse arbeiders, gevolgd door gewapende burgers en militairen sprongen aan boord.

Vervolgens werd er vanaf de wal geroe­pen dat ze de Hollandse vlag moeten strijken. Jan van Speijk verdween in zijn kajuit met de woorden ‘Wacht … dan zal ik mijne papieren gaan halen.’ In zijn hand had hij een bran­dende sigaar. Enkele seconden later vloog de boot met een daverende klap uiteen. Van Speijk had zijn bolknak in het kruit gegooid. ‘Dan liever de lucht in!’ riep hij nog, maar wie zal dat gehoord hebben? Aan Nederlandse zijde vielen 26 doden. Een onbekend aantal Belgen, op het schip en op de kade, kwam om het leven. Vier dagen na de ramp werd het stoffelijk overschot van Van Speijk gevonden; zijn borst, hals en rechterarm. Dankzij het lintje van de Militaire Willems Orde op zijn uniform kon men het lijk van Van Speijk identificeren.

Hij werd in die dagen als een held vereerd of was ie toch gewoon een zelfmoordterrorist.