Handjevol Afrikaantjes

Afrikaantjes

Mijn vrouw, onze zoon en ik waren een paar dagen in de oude caravan van mijn vader en moeder in Onderdijk. Op de vloer van de kampeerwagen lagen bejaarde oranje tegeltjes en aan de muren hingen puzzels die op karton waren geplakt. Een versleten stoel met een gebroken poot rustte uit op een blok eikenhout.

Scheerzeep, een blikken trommeltje Orange Pekoe thee, een leeg sigarendoosje, epileertangetjes, een leeg blik Jodenkoeken, een potje babyzalf Natusan en nog veel meer lag en stond op de planken boven de ramen. In de slaapkamer van de caravan lagen slaapzakken met op het labeltje de naam KOELEMEIJ van de vorige eigenaar, in blauw uitgelopen blokletters. Ik paste niet in de doorlegen matrijs van mijn ouders, achtergelaten als souvenir in de matrassen. Ik sliep een onrustige nacht in het geluid van een brommende koelkast.
 
De tuin was uitzonderlijk mooi, vol bloemen en vlinders en het was een genot om hier te zijn. Alles straalde zorgeloosheid uit, waardoor ik zo’n fijne jeugd had en onbekommerd gelukkig kon zijn.
 
Buiten speelde mijn zoon, een jongen van een jaar of twee en hij kroop door het tuintje van mijn ouders en trok de Afrikaantjes uit hun bedje. Ik nam een foto. Als we op visite waren bij mijn ouders gaf mijn vader hem altijd grote scheppen suiker uit de suikerpot.
Ik zei ‘Dat wil ik liever niet, dat is slecht voor zijn tandjes.’
‘Als hij dat nou lekker vindt,’ zei mijn vader.
Toen we op visite waren liet ik hem de foto met een prachtige lijst, verpakt in brokaat cadeaupapier zien en nadat hij het uitgepakt had zei hij:
‘Dat is mijn tuin. Dat zijn mijn Afrikaantjes. Hij plukt alle bloemen uit mijn tuin.’
‘Pa, als hij dat nou lekker vindt.’
Nooit lepelde hij mijn zoon weer vol met suiker.