
Effe Vissen
Ik had een vakantiebaantje bij BOKO Dakbedekking en was het hulpje bij Appie die met zijn linker- en rechterhand tussen duim en wijsvinger een rol bitumen kon optillen, en die tegen mij had gezegd toen ik een rol dakleer optilde van praktisch 28 kilo: ‘Man vecht tegen rol. Rol wint.’
Hij had altijd een paar hengels in de auto liggen, want je weet maar nooit en in de pauze ging de ladder altijd omhoog als wij op het dak waren, want je weet maar nooit of die klerelijer langs kwam en daar bedoelde hij onze baas mee.
We hadden een klus in Zaandam en achter de fabriek was een mooi watertje waar we effe konden vissen. Verderop zat al een andere man. We gingen verderop zitten. De man keek effe naar ons. Hij ving een mooie brasem en daarna nog een. Appie ving ook een vis en ik een voorntje. Wij spraken niet tegen elkaar, want dan verjaag je de vis en ook niet tegen hem. Zo hoort ’t. De man die er het eerste zit moet beginnen en dat deed hij. ‘Er zitte hier knappe.’ ‘Ja,’ zei Appie. Op dat moment is een vriendschap geboren, die over is totdat één van de twee zijn hengels opbergt en vertrekt. ‘Ook een?’ vroeg hij toen hij een sigaret opstak en daar hadden we wel zin in. In ieder geval ik, want zoveel verdiende ik niet met dit vakantiebaantje. Hij sprak met ons over het weer en vissen. Totdat Appie tot zijn eigen verbazing zei, want het was niet zo’n prater: ‘Ik heb nog een fles jenever. Van een klant. We kunnen wel een borreltje gebruiken.’
De visser keek hem lang aan. ‘Heb je die bij je?’ ‘Ja.’ Hij pakte de fles uit zijn viskoffer en gaf die aan de visser en ging naar de auto om de borrelglaasjes te pakken. De man nam de fles aan, terwijl Appie weg stapte, maakte de fles open en dronk zoals een wielrenner in één teug een bidonnetje leegdrinkt na de eindstreep. Met iets minder dan de helft er nog in gaf hij de fles aan mij terug en zei met dubbele tong: ‘Ik mag eigenlijk niet meer drinken, maar ik moest er steeds aan denken. De dokter zei: “Als je aandrang krijgt moet je gaan vissen”.’
Hij werd paars in zijn gezicht en onzeker in zijn handen. Sloeg met zijn hengel op het water en riep: ‘Héé vissen raus. Ausweis. Sweinhunden,’ en hij sprong in het water. Ik stond met stomme verbazing naar het hele tafereel te kijken. Inmiddels kwam Appie terughollen en riep: ‘Geef mij je hand,’ toen de man rugzwemmend langs kwam, want gelukkig kon ie dat nog wel. ‘Ben er zes weken vanaf...’ Hij ging over op schoolslag in de richting van een plezierbootje waar hij door twee oude zenuwachtige mensen aan boord werd gehesen, want het was een nogal hoge kade daar bij de fabriek. Appie borg de hengels en zijn viskoffer op en legden ze in de auto en zei tegen mij in de auto: ‘Vandaag een vroegertje.’
- Login om te reageren
- 8 weergaves