Borrelnoot

Kruidenier

Daar stond Gerard, een snotneus van een paar turven hoog, net uit het zicht van de controlespiegels en hij zocht zich een weg door de hartige versnaperingen in de buurtsuper.

En hup daar verdween een zakje nootjes fluks in de binnenzak van zijn jas. De Neus, die de eigenaar was van de dorpszaak kwam al van verre aanveren in zijn gezondheids veterschoenen van Dr. Goebbels. Hij ging over hem heen staan en vroeg: ‘Wie is je naam?’.

Gerard moest even slikken. Hij had zich al voorgenomen een valse naam op te geven mocht hij betrapt worden, maar opeens floepte het er uit ‘Gerard Borrelnoot’ stamelde hij. De bedrijfsleider fronste zijn voorhoofd en zei: ‘Dat lijkt me sterk, want hier woont geen ene Borrelnoot.’ Hij nam hem mee aan zijn oor naar het magazijn c.q. fouilleerkamer waar zijn zoon Ernst de scepter zwaaide. Een puisterige puber in een kruideniersjasje met daaronder een zwarte korte broek en aan de voeten halfhoge bruine schoenen waarover hij zijn kousen had opgerold; zoals de boys van de Hitlerjugend in het schandelijke nationaal socialistische Deutschland het droegen ongeveer. Hij sommeerde hem alles uit zijn zakken op tafel te leggen en onderwijl rolde hij zich een sjekkie. En daar waren de borrelnoten.

De Neus zei tegen Gerard ‘Dat gaat niet nog er eens gebeuren, anders vertel ik het je ouders,’ nadat die zijn ware naam had onthuld. Als de kruidenier zijn vader zou verwittigen van dit strafbaar feit zou Gerard onthaald worden op een ouderwets pak slaag. Zover was wel duidelijk, want ons kent ons. De jongen slofde met hangende schouders de kruidenierszaak uit. Later vertelde Gerard het voorval aan zijn vrienden onder voorbehoud dat ze niets door zouden brieven, en zo kwam hij aan zijn bijnaam Borrelnoot.

Ondertussen kwam uit de richting van het dorp Stronthuizen een fallusachtige wolk aandrijven en de wilde wingerd langs de huizen ritselde in blije verwachting van weer een verse donderbui.