
Buiten schreeuwde Henk: ‘Bertje kom je buiten spelen.’ In het begin had ik nog weleens mijn AK vanuit de deuromlijsting op hem leeg geschoten, maar dat hielp niet veel. Hij was onverwoestbaar en zeer hinderlijk aanwezig. Hij bleef hetzelfde herhalen als altijd ‘Bertje kom je buiten spelen,’ als een langspeelplaat die bleef steken in een groef.
Op bewolkte dagen waren ze soms al eerder thuis dan ikzelf, maar niet nu. Vandaag scheen de zon en liep ik rond mijn eigen bankgebouw en controleerde de gevel en het dak. Het ochtendgloren was een vage herinnering en de avond liet nog even op zich wachten. Op het achtererf controleerde ik de kassen en de watertank. Soms was de constructie waarop de tank rustte verbogen of hadden ze stenen over de hekken gegooid en moest ik het glas vervangen van de broeikas. Vandaag viel het mee. Toen ik mijn huis inging viel een hele partij knoflook, die als guirlandes aan de deur hingen, naar beneden. Ik liep de wachtruimte in en ging door de deuropening achter de balie de woonkamer in. Ik zette mijn Kalasjnikov tegen de muur, die mij als een hondje volgde.
Vroeger was dit het kantoor van de bankdirecteur, maar dat was een heel andere tijd. Nu was het mijn woonkamer en ik pakte een hamer en wat krammen uit mijn gereedschapskist. Ooit had ik gewerkt op de bouw als timmerman en aan het schip Batavia. Toen ik naar buiten ging keek ik in de spiegel; eenenzestig jaar oud, grijze baard, grijsgroene ogen en ik droeg een shirt met de tekst KOOKIEBIZAR. Ik sloeg alle kransen knoflook nogmaals aan de deur vast. Een tijdlang keek ik de lege straat af, in gedachte verzonken. Ik liet mijn blik over de verkoolde ruines van de huizen en boerderijen in de wijde omgeving glijden. Een paar minuten later slaakte ik een diepe zucht en liep weer het bankgebouw in. Ik gooide de hamer in de loungebank en draaide een sigaret en stak die op. Ik startte de espressomachine en wachtte op het gepruttel en deed er daarna suiker bij en dronk het kopje tot de laatste druppel leeg. Het kikkerde me op.
Later dwong ik mezelf het keukenafval naar buiten te brengen en te verbranden. Het werd twaalf uur in de middag: Ik oogstte een mandvol knoflook in de broeikas. In het begin had het me misselijk gemaakt, knoflook in dergelijke hoeveelheden te ruiken; mijn maag had zich voortdurend omgedraaid. Nu was het bankgebouw, mijn kleding en mijn hele lichaam zo van die stank doortrokken dat ik het niet meer merkte. Ik pakte een mes en verdeelde de knoflook in teentjes en sneed elk teentje in tweeën. Daarna reeg ik het met een naald aan elkaar en ging zo verder totdat ik twintig kransen had en die hing ik buiten aan de gevel. Dit moest ik tweemaal per week doen en de rest van de middag ging ik staken maken. Daar had ik er nooit genoeg van. Ze waren op voor dat ik er erg in had en in minder dan geen tijd verdwenen. Vanaf vier uur keek ik voortdurend op de klok. Kwart over vier. Half vijf. Het was nu kwart voor vijf. Ik ging alvast de luiken voor de getraliede ramen dicht doen. Binnen een uur zouden ze voor het gebouw staan.
In de keuken verwijderde ik de kieuwen en de ingewanden van een forel en spoelde de vis af in koud water. Ik verwarmde de olijfolie in een grote koekenpan op middelmatig vuur en mengde ondertussen in een ondiepe schaal bloem, cayennepeper, zout en peper door elkaar. Ik zette het vuur hoger. Hierna bedekte ik de vis aan beide kanten met het bloemmengsel en bakte de forel in zes minuten per kant gaar. Toen ik op het punt stond om de gebakken vis uit de pan op mijn bord te laten glijden wierp ik een snelle blik op de klok. Ze hadden me tot vijf voor half zeven met rust gelaten.
Buiten werd er geschreeuwd: ‘Bertje kom je buiten spelen.’ In het begin had ik nog weleens vanuit de deuropening mijn Kalasjnikov op ze leeg geschoten, maar dat hielp niet veel. Ik ging met een zucht zitten, garneerde mijn forel met wat partjes citroen en strooide er alsnog peper en zout over. Ik nam een slok van mijn koude bier uit een hoog glas en begon te eten van de forel en wat koude aardappelsalade. Nadat ik klaar was zette ik een plaat op van The Doors en ging in mijn zwarte LC 2 fauteuil van Le Corbusier zitten. Het geluid van de muziek knalde uit de luidspeakers, maar niet hard genoeg. Ik kon ze buiten horen: ze schreeuwden, liepen rond het bankgebouw en maakten onder elkaar ruzie. Soms vloog er een steen tegen de voordeur. Als ik dan naar buiten keek maakten de vrouwen obscene gebaren en stonden elkaar op te vrijen om me naar buiten te lokken. Waarom konden ze me niet met rust laten? Dachten ze dat ze mij uit mijn huis konden krijgen? Waren ze zo dom, dat ze dat werkelijk dachten?
‘Well, show me the way. To the next whiskey bar. O, don’t ask why. Oh, don’t ask why’ zong ik samen met Jim Morrison van The Doors.
Waarom kwamen ze iedere avond terug? Je mocht toch verwachten dat ze het na vijf maanden wel zouden opgeven en het ergens anders zouden proberen. Ik liep naar de bar en schonk me een whisky in en keek even naar het schilderij van William Turner dat op een prominente plek in de woonkamer hing. Toen ik terug liep naar mijn stoel hoorde ik een steen op het dak kletteren.
Ik schoof het luikje open in de stalen voordeur en zag hem in de verte rondlopen zoals elke avond en hij stond te schreeuwen dat ik naar buiten moest komen. ‘Flikker op, Klootzak,’ riep ik. Bij het licht van de maan drong het plotseling tot me door aan wie hij mij deed denken. Ik kwam niet meer bij van het lachen. De tranen liepen me over de wangen.
Hij leek op Henk Krol van de 50 PLUS partij. Henk Krol. Ik geloofde mijn ogen niet. Het was Henk Krol die me naar buiten probeerde te lokken. En toen hij dichterbij kwam zag ik het pas ‘HÉÉE HENK NIEUWE BRIL?’ riep ik, want ik hou wel van een grapje. Maar hij bleef hetzelfde herhalen als wat hij altijd zei ‘Kom naar buiten Van Leeuwen,’ als een langspeelplaat die bleef steken in een groef. Even later riep ik ‘KROL IN JE DIKKE HOL, HAHAAHA!’ Ik kon niet meer met lachen ophouden. Mijn glas viel uit mijn hand op de grond, mijn lichaam schokte krampachtig. Later huilde ik toen ik mezelf terug vond op het Perzisch handgeknoopt tapijt in de woonkamer. Ik liep naar de bankkluis waar ik sliep en kleedde me uit. Terwijl ik me waste keek ik in de spiegel naar mijn borst waar ik een enorm kruis op had laten tatoeëren tijdens mijn dienstijd als hospik in Seedorf, Duitsland in een dronken bui. Wat een idioot was ik toen geweest! Maar ja, misschien had het tot nu toe mijn leven gered.
Natuurlijk bestaat de mogelijkheid, hoe onwaarschijnlijk ook, dat er nog ergens anderen zijn die net als ik proberen in leven te blijven. Maar hoe kan ik ze vinden als ik ze niet binnen een dag rijden bereiken kon? Ik ging op mijn bed liggen in de bankkluis. Ik dacht aan de mannen en vrouwen met hun witte gezichten en bloederige smoelen die buiten zwierven als dieren. ‘Morgen stop ik met drinken’ en met deze gedachte viel ik in slaap. Om half zes liep de wekker af. Ik drukte nog slaapdronken de knop in en greep naar mijn sigaretten, stak er een op en sloeg nog een restje Johnnie Walker achterover, van de avond daarvoor en kwam moeizaam overeind. Even later stond ik op, poetste mijn tanden en liep vanachter de balie door de gang, die vol lag met foldertjes van de 50 PLUS partij. Hier opende ik het luikje in de voordeur en keek naar buiten. Op het grasveld stonden witte gestalten als zwijgende zoutpilaren. Enkelen begonnen zich al te verwijderen, allergisch als ze waren voor het zonlicht en ik hoorden ze teleurgesteld mompelen. Midden op het gazon hadden ze een enorm bord opgericht met de tekst in kapitalen letters; EXTRA VAKANTIEGELD VOOR 61-PLUSSERS. Dat waren dié timmergeluiden die ik de hele avond had gehoord.
Ik deed de voordeur open. Er lagen vier vrouwen met uitpuilende ogen als van een op hol geslagen paard voor de deur. Drie waren er al dood. Eentje had voor de gelegenheid prachtige lingerie aangetrokken. Door haar lichaam trokken heftige schokken en uit haar mond hing een grotesk uitgestoken tong. Ik sloeg een staak in haar hart en sleepte haar daarna naar mijn zwarte Dodge, Ram 1500. Als je in een bittere strijd van het bestaan bent gewikkeld kun je je niet altijd aan het handboek van etiquette houden. De andere vrouwen gooide ik ook in de laadbak van de auto. Na de koffie bracht ik ze naar de openbare vuilverbranding. Het waren de laatste tijd bijna altijd vrouwen die dood voor mijn deur lagen, dat was ook weleens anders geweest.
Dit verhaal is eerder gepubliceerd, blog van Mick van Leeuwen ‘De Navelstaarder’
- Login om te reageren
- 1 weergave