
Bertus
De tomtom had aangegeven dat bij Westknollendam een veerpont moest zijn, maar ze zag niets. Ze liet het raampje van haar bolide naar beneden zoeven.
Het had niet veel gescheeld of de harde stem die opklonk uit de mist had haar bijna naar huis terug gedreven. Met een hand op haar bonzend hart zag ze een man, die in een bootje stond.
‘Hé, mevrouwtje, goeiesmorgens.’
Mevrouwtje, daar was ze niet zo van gediend.
‘Goedemorgen. Ik vraag me af waar de veerboot is. Heeft u weet van een dienstregeling?’
‘Nee,’ was het korte antwoord.
‘O.’
Toen het haar duidelijk werd dat ze zo niet verder kwam parkeerde ze de auto en stapte uit. Vastbesloten liep ze naar hem toe. Het navigatie systeem had het niet voor niets aangegeven. Hij was inmiddels uit z’n bootje, scheepje, hoe noem je dat, gestapt, en stond nu ook op de parkeerplaats. Ze keek in zijn gerimpelde gezicht. Ze had geen idee hoe oud hij was. Hij had een soort verroeste stoppelsnor en het verweerde hoofd van een ouwe zeerot. Alsof hij het grootste gedeelte van zijn leven tegen de zon had ingekeken. Ondertussen stopte hij zijn pijp en knikte in de richting van een groen uitgeslagen, koperen bel aan een paal op de parkeerplaats.
Ze liep naar de paal en daar hing een bordje, waarop stond: BELLE FOR DE VEERMAN. Ze trok hard aan het rafelige touw en pas bij de derde keer keek de ouwe zeebonk op. Hij had eerst gedaan of hij de bel niet had gehoord, alsof het niet voor hem bestemd was. Waren al die verhalen over inteelt in landelijke gemeenschappen toch waar?
Hij veegde zijn handen af aan zijn manchester broek en kwam op haar af.
‘Ja’ zei hij. Zijn gezicht vertoonde nu nog meer rimpels. ‘Waar kan ik u mee van dienst zijn?’
Zij sprak langzaam en articuleerde zorgvuldig: ‘Ik wil graag naar de overkant.'
Toen ze eenmaal in de roeiboot zat stelde hij zich voor als Bertus. Hij vertelde dat ie in een ver verleden kapitein was geweest op het vrachtschip Tinus. Z’n toenmalige vriendin vond dat hij te veel uithuizig was. Zo is hij in de haven gaan werken. Schepen uitladen, maar er kwam ook weleens een vuistgrote vogelspin uit die trossen bananen tevoorschijn. Of zakken pinda’s van twee meter hoog waar een halfvergane vluchteling uit een arm land in zat. Nu zat hij aambeien te kweken in een verlopen sloep bij Westknollendam.
Ze vond het maar een enge man met die verhalen.
‘Ja, we zijn er, dat is dan 10 euro.’
‘Maar meneer zoveel, dat stond niet op de dienstregeling.’
‘O, dat… dat zal er van afgewaaid zijn, terug is 20 euro, trouwens. Het is immers twee keer roeien. Voor niets gaat de zon op.’
Ze betaalde. Hij wilde haar helpen met uitstappen, maar dat weigerde ze. En toen stond ze alsnog met één voet in die smerige zuigende klei, tot aan haar kuit.
‘Toedeledokie,’ riep ie jolig toen ze wegliep en hij haar zorgvuldig nakeek en tenslotte terug roeide naar de overkant.
- Login om te reageren
- 17 weergaves