Bard 5

Batavia

Bard was alweer op weg naar een van de stagiaires die op de beeldsnijderij werkte, waar het naar eikenhout, sigaren en gebakken vis rook.

Hij keek over de werf toen een enorme stilte hem overviel en een koude regen die Bard inpakte als een washandje. In de verte het hoge gegil van een deelnemer. Algauw vlamde het geluid van een kettingzaag op en werd het weer stil. Bard zag juffrouw Jannie lopen met een bestellijst op weg naar de Admeur (Iemand die administratief werk verricht, de samentrekking van administratie en meuren c.q. slapen). ‘Hay, Bardje. Hahahaha.‘ En nogmaals vlogen alle vogels die nog niet dood gevroren waren van schrik op tijdens deze strenge eindeloze winter.

Bard keek een wijle naar het optrekkende donkerte en zong niet veel later: ‘En als ik twee keer met mijn fietsbel bel. Nou dan weet je het wel’, in de richting van het oude schip wat in het water dobberde. Hij kon soms zo romantisch zijn. En dat op zijn leeftijd. Maar ja, niets aan te doen, poep aan je schoen. Nu wreef hij hard over zijn gezicht om wat kleur op zijn wangen te krijgen en voelde wat in zijn baard en vond een verkleefde toffee terug die hij al een paar dagen kwijt was en stopte die gauw in zijn mond.

Bard gaf in de beeldsnijderij de stagiaire wat goed bedoelde adviezen en liep daarna wederom de werkplaats binnen waar een lichte rookontwikkeling hing, waarschijnlijk omdat de houtkachel niet genoeg trek had en sprak Koosje de stagiaire aan die niets hoorde omdat ze haar oordopjes in had. Het jonge blonde ding stond een halffiguur te schuren met de verkeerde kant van het schuurpapier.

Een halffiguur is in de beeldhouwkunst een afbeelding van het bovenlijf van een man of vrouw, dat in fantastische bladvormen, ranken (druiventrossen), voluten, enz. overgaat. Vaak dragen zij attributen, als bloemenkransen, een zwaard, enz.

Bard wees haar op haar disfunctioneren en vroeg of ze al een plan van aanpak had. ‘Of ik al een klant had’, zei ze terwijl ze één van de oordopjes uitnam. ‘Nee, een plan! Een plan. Wat ga je doen vandaag.’ ‘Dat weet ik nog niet’ en ze keek Bard heel even hulpeloos aan. Ze stopte de oordopjes weer in haar oren en ging verder met haar besognes, maar nu met de goede kant van het schuurpapier.

Bard ging verder met waar hij gebleven was en sneed een waanzinnig mooi gezicht in een geheel met nieuw hout gerestaureerde kop van een halffiguur die oorspronkelijk op het schip zat als scheepssier. Bard mijmerde even weg in de schoonheid van zijn snijwerk terwijl Koosje naar het toilet verdween. In de stilte van zijn geluk hoorde hij een boktor het gebinte van de werkplaats weg knagen. Een hol raspend geluid.

Tot slot zong hij een liedje: ‘Daar komt een kleine springer in het veld en zwaaien met zijn hoed en stampen met zijn voet’. Bard zwaaide met zijn armen in de maat en declameerde onderwijl een versje van Hans Dorrestijn: Vijftig. God, wat is het leven prachtig. Nog dertig jaar, dan ben ik tachtig.’ Ondertussen was Bard al ouder dan zestig en bij deze gedachte kwamen algauw de waterlanders opzetten en voelde hij het oogzilt tot een korst op zijn wangen opdrogen. Daar was Koosje weer: ‘Ben je verdrietig?’

Wordt vervolgd