Aanzet tot een droevig einde

Schipper Enebrugtever

Coosje Coeckebakker was een klein luiermannetje toen hij op een zomeravond met zijn vader langs het strand op een prachtige kompaskwal afstapte, die op zijn kant in het zand lag.

‘Mag ik die mee naar huis nemen?’ vroeg hij aan zijn vader. ‘Houdt het maar eens tegen je oor en luister, dan kun je de zee horen,’ antwoordde zijn vader. Coosje hield de kwal tegen zijn oor en schreeuwde het uit van de pijn. Zijn vader was ook geschrokken en zei: ’Ik vergiste me, ik bedoelde eigenlijk een schelp. Als je een schelp tegen je oor houdt dan kun je de zee horen.’ En dit was Coosje zijn eerste ervaring met het woeste zeeleven voordat op weg ging naar de Oost.

Een oorlogsprauw bonkte tegen het VOC schip Hollandia op en behendig klommen de inlanders aan boord met geschenken. Niet veel later strompelde Schipper Geelkerken als een blinde mol, mompelend van krankzinnigheid over het dek. De mannen noemden hem liefkozend schipper Enebrugtever. Schipper Enebrugtever hief het gebogen hoofd op en dacht een stem te horen, een gestalte te zien en hij scheen zelfs de trekken te herkennen van zijn vrouw, die schijnbaar aan boord was. ‘Heiligen des Hemels! verrijzen de dooden!’ gilde hij, rauw en woest tegen Ottelijne, zijn denkbeeldige vrouw die hij achterliet in Oost-Knollendam. Hij trad terug noch voorwaarts; en bracht slechts zijn hand aan het hoofd, alsof een plotselinge pijn hem die beweging ingaf en hij liet zijn hand daarna terug zakken. Hij mompelde wat vanonder zijn steek met het VOC logo, voor een ieder nauwelijks hoorbaar. Zijn trekken hadden een schrikwekkende verandering ondergaan, het was alsof zijn veerkracht en leven was weg geweken, en er lag iets in zijn oog, te huiverwekkend om aan te zien. ‘Zeg mij! brandt het in uwe pruim! Gij kunt mij vertrouwen.’ ‘U ken ik wèl!’ gilde hij voort. ‘Gij zijt Ottelijne - Ottelijne van de Vries! en gij zijt mijne bruid! En ik ben uwe bruidegom!’ En hij greep haar vast, maar klauwde redeloos door de lucht. ‘Koningin des Hemels! Ik ben de Bruigom van een lijk!’ riep hij opnieuw met een hese stem en stiet haar wild van zich af,  met een schrikwekkende lach. Toen vatte hij haar nogmaals vast en greep haar en schreeuwde ‘Ottelijne!’ - ‘Dat valt te zwaar, Heere! mijn God! Heb barmhartigheid, mijn Heiland!’ En, helaas! dat was geen vermoeden, het was een ontdekking! De waanzin, die reeds eenmaal in die hersenen had gewoeld, had Enebrugtever geschokt en verzwakt.

Terwijl de schipper zijn ondergang tegemoet liep, over de railing stapte waar de inlanders in een prauw hem al stonden op te wachten en hij verdwaast neer stuiterde en danig met de klewang werd afgedroogd spuugde onze Coos herstellende van scheurbuik, vanuit zijn hangmat, de eerste de beste Atjehse soldaat die aan boord kwam met alles wat hij nog had in het gezicht. Het was niet meer dan het geluid van een natte scheet. De inlander sloeg Coeckebakker tot bloedens toe over het koedek, een laag dek veelal gebruikt als verblijf van soldaten en op de terugreis voor het stouwen van de specerijen. De inheemsen lieten hem voor dood achter naast Riny Schreijenberg, die beter bekend stond onder zijn artiestennaam ‘Marty met zijne gouden trompet’, de trompetter van het VOC schip Holandia. Marty pakte in een stuiptrekking zijn trompet en blies zijn laatste adem uit. Een unheimisch geluid verliet het metalen blaasinstrument. Geschrokken werd Coeckebakker wakker en hij waande zich in een andere wereld en weer hoorde hij de zee. Er vielen heel wat doden te betreuren, de doofstomme predikant Van der Kloten werd gespaard, omdat hij de dochter van de sultan genezen zou hebben van haar maagdelijkheid tijdens een eerder bezoek aan de negorij, evenals Frederick de Houtman. 

In 1598 gingen onder leiding van de broers Frederick en Cornelis de Houtman twee schepen naar Oost-Indië. In Atjeh werden ze op 21 juni 1599 met veel egards ontvangen door de sultan. De Houtmannen hadden afgesproken dat ze in ruil voor een voorraad peper naar het vijandige Maleisische rijk Johor zouden varen met Atjehse soldaten aan boord om daar namens de sultan oorlog te voeren. Als geschenk hadden de Atjehers eten en alcoholische versnaperingen meegenomen met daarin een ingrediënt met een hallucinogene werking. Nadat een deel van de bemanning verdoofd was, vielen de inlanders aan waarbij 50 opvarenden werden vermoord of tot slaaf gemaakt.